ECLI:NL:CRVB:2014:4415
Centrale Raad van Beroep
- Tussenuitspraak bestuurlijke lus
- O.L.H.W.I. Korte
- F. Hoogendijk
- H.D. Stout
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de weigering van bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Hoorn
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 23 december 2014, wordt de weigering van bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Hoorn beoordeeld. Appellanten, die op 15 maart 2012 een aanvraag voor bijzondere bijstand hadden ingediend, kregen te horen dat hun aanvraag was afgewezen omdat deze betrekking had op kosten die waren gemaakt vóór de datum van de aanvraag. De Raad constateert dat de sociale dienst van de gemeente Hoorn in de jaren voorafgaand aan de aanvraag een uitvoeringspraktijk hanteerde die structureel afweek van de beleidsregels, waardoor appellanten redelijkerwijs niet konden voorzien dat het tijdstip van indiening van hun aanvraag tegen hen zou worden gebruikt. Dit leidt tot de conclusie dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
De Raad oordeelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat het college met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de beleidsregel had moeten afwijken en de aanvraag inhoudelijk had moeten beoordelen. Aangezien het bestreden besluit geen inhoudelijke beslissing bevat, wordt het college opgedragen dit gebrek te herstellen en alsnog een inhoudelijke beslissing te nemen. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de continuïteit van overheidshandelen, vooral in situaties waarin burgers afhankelijk zijn van overheidsbeslissingen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van beide partijen hebben gewogen. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor bijstand werd aangevraagd noodzakelijk waren en voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, en dat het college moet onderzoeken of appellanten ten tijde van hun aanvraag over onvoldoende draagkracht beschikten om zelf in de kosten van rechtsbijstand te voorzien.