ECLI:NL:CRVB:2014:4413

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
12-6026 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake vaststelling uitgangspositie in het kader van het Landelijk Functiehuis Nederlandse Politie

Op 24 december 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 12-6026 AW. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 oktober 2012, waarin het beroep van betrokkene tegen een besluit van de korpschef van politie niet-ontvankelijk werd verklaard. Betrokkene, werkzaam als Allround politiemedewerker, had bedenkingen geuit tegen de vaststelling van haar uitgangspositie in het kader van het Landelijk Functiehuis Nederlandse Politie (LFNP). De rechtbank oordeelde dat de brief van de korpschef van 21 oktober 2011 niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt, waardoor het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk werd verklaard.

In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het besluit van 21 oktober 2011 wel degelijk een appellabel besluit is, omdat het de uitgangspositie van betrokkene voor de matching in het kader van het LFNP bepaalt. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard. Betrokkene had in bezwaar haar bedenkingen niet duidelijk als een verzoek om functieonderhoud geformuleerd, maar de Raad oordeelde dat dit niet afdoet aan de appellabiliteit van het besluit.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2011 ongegrond verklaard. Tevens is de korpschef veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.217,50, en is bepaald dat het griffierecht van € 227,- aan betrokkene wordt terugbetaald. Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier.

Uitspraak

12/6026 AW, 12/6088 AW
Datum uitspraak: 24 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
3 oktober 2012, 12/2161 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval mede de korpschef van het KLPD verstaan.
Namens betrokkene heeft mr. T.A. van Helvoort hoger beroep ingesteld. Ook de korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 augustus 2014 heeft de Raad aan partijen verzocht nadere inhoudelijke gronden in te dienen. Beide partijen hebben daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2014. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Helvoort. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is sinds 21 juni 2002 werkzaam in de functie van Allround politiemedewerker, schaal 7. Op 21 april 2011 is aan betrokkene het voornemen kenbaar gemaakt tot vaststelling per 31 december 2011 van haar uitgangspositie in het kader van het Landelijk Functiehuis Nederlandse Politie (LFNP). Bij dit voornemen is de functie van appellant op alle peilmomenten bepaald op de functie van Allround politiemedewerker. Daartegen heeft betrokkene bedenkingen kenbaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 21 oktober 2011 is de uitgangspositie van betrokkene conform het voornemen van 21 april 2011 vastgesteld. Daartegen heeft betrokkene bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 6 juni 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is, samengevat, het volgende overwogen. De brief van 21 oktober 2011 niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het besluit is slechts een herhaling van het aanstellingsbesluit en daarom niet op rechtsgevolg gericht. De korpschef heeft betrokkene dan ook ten onrechte ontvankelijk geacht in haar bezwaar.
3. Daartegen hebben beide partijen hoger beroep ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 20 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:530, is de Raad van oordeel dat het besluit van 21 oktober 2011 onmiskenbaar een appellabel besluit is. Het besluit bepaalt immers de uitgangspositie van betrokkene voor de matching in het kader van het LFNP. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het bezwaar van betrokkene dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De daartegen ingestelde hoger beroepen van partijen slagen en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
4.2.
Nu partijen zich desgevraagd in hoger beroep ook inhoudelijk over de zaak hebben uitgelaten, zal de Raad ook hierover oordelen.
4.3.
Betrokkene heeft betoogd dat het bestreden besluit geen stand kan houden, nu de korpschef bij de besluitvorming ten onrechte heeft nagelaten de bedenkingen van betrokkene tegen het voorgenomen besluit tot vaststelling van de uitgangspositie aan te merken als een verzoek om functieonderhoud. Betrokkene heeft zich in dit verband beroepen op de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 november 2012, ECLI:NL:RBALM:2012:BY4262.
4.4.
De Raad stelt vast dat de rechtbank Almelo in die uitspraak heeft geoordeeld dat de korpsbeheerder van de regiopolitie Twente het formulier Bedenkingen uitgangspositie(s) LFNP 2011 met bijlage van betrokkene had moeten opvatten als een verzoek om functieonderhoud, omdat uit de bewoordingen van de bijlage bij het formulier onmiskenbaar blijkt dat het betrokkene om functieonderhoud te doen was. In vergelijkbare zin heeft de Raad in zijn uitspraak van 20 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:530, geoordeeld dat bedenkingen tegen het voorgenomen besluit tot vaststelling van de uitgangspositie als een verzoek om functieonderhoud moeten worden opgevat, als die bedenkingen duidelijk (mede) de strekking hebben van zo’n verzoek.
4.5.
Anders dan in de in 4.4 genoemde zaken, hebben de bedenkingen van betrokkene in de onderhavige zaak niet duidelijk (mede) de strekking van een verzoek om functieonderhoud. Betrokkene heeft te kennen gegeven dat bepaalde specifieke werkzaamheden/afspraken ontbreken, hetgeen veeleer betrekking lijkt te hebben op taakaccenten. Ook de korpschef heeft dit zo opgevat en heeft op 29 juni 2012 hierover een afzonderlijk besluit genomen. Hier komt bij dat betrokkene, ook nadat zij zich ter zake had laten voorlichten door de vakbond en ondanks de uitvoerige algemene informatie over het indienen van een verzoek om functieonderhoud, ervoor heeft gekozen geen gebruik te maken van de ‘wisselbepaling’. Pas in bezwaar is betrokkene van gedachten veranderd en heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de bedenkingen tegen het besluit uitgangspositie hadden moeten worden opgevat als een verzoek om functieonderhoud. De termijn om nog gebruik te maken van de wisselbepaling, was toen reeds verstreken.
4.6. Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit standhoudt en het hiertegen gerichte beroep alsnog ongegrond moet worden verklaard.
5. Tot slot bestaat aanleiding om de korpschef te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.217,50 voor verleende rechtsbijstand. Verder bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb te bepalen dat het griffierecht door de griffier aan betrokkene wordt terugbetaald.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2011 ongegrond;
- bepaalt dat de griffier aan betrokkene het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 227,- terugbetaalt;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.217,50.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD