ECLI:NL:CRVB:2014:4394
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag voor een WAJONG-uitkering en de vraag naar dwangsomverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellant voor een WAJONG-uitkering. Appellant had op 22 januari 2009 een uitkering aangevraagd met ingang van 1 oktober 2007, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de wet. Appellant heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft in een eerdere procedure de rechtbank Maastricht benaderd. Tijdens deze procedure heeft appellant het Uwv verzocht om de arbeidsongeschiktheid op de dag dat hij 17 jaar werd te beoordelen. Dit verzoek werd gedaan in een brief van 11 april 2010, maar het Uwv beschouwde deze brief niet als een op zichzelf staande aanvraag, maar als een herhaling van eerder aangevoerde argumenten. Hierdoor werd er geen dwangsom verbeurd, omdat er geen sprake was van een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Raad bevestigd dat het Uwv terecht geen dwangsom heeft verbeurd. De Raad oordeelde dat de brief van 11 april 2010 niet als een aanvraag kon worden aangemerkt, en dat het Uwv dus niet in gebreke was gebleven. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.