ECLI:NL:CRVB:2014:4379

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
CRvB 13-4492 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van terugvordering bedrijfskrediet met bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J.M. Boot, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis, dat een terugvordering van een bedrijfskrediet van € 12.500,- had gedaan. Dit krediet was in 2002 verstrekt op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004. De terugvordering, vermeerderd met rente, bedroeg in totaal € 14.071,63. Appellant had met het college een betalingsregeling getroffen, maar het college besloot om de nabetaling van bijstand van € 3.434,15 te verrekenen met het openstaande bedrag van de terugvordering.

De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. In hoger beroep betwistte appellant de redelijkheid van de verrekening door het college, vooral omdat er een betalingsregeling van kracht was. De Raad oordeelde echter dat de betalingsregeling niet in de weg stond aan de bevoegdheid van het college om te verrekenen. De Raad concludeerde dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot verrekening gebruik had kunnen maken, ongeacht de betalingsregeling en de intenties van appellant om de nabetaling voor andere schulden te gebruiken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/4492 WWB
Datum uitspraak: 23 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 juni 2013, 12/3545 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.M. Boot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boot. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 18 december 2009 heeft het college het in 2002 aan appellant ingevolge het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 verstrekte bedrijfskrediet van € 12.500,-, vermeerderd met rente tot een bedrag van € 14.071,63, teruggevorderd. Over de terugbetaling van dit bedrag heeft appellant met het college een betalingsregeling getroffen. Dit besluit is inmiddels in rechte onaantastbaar.
1.2.
Naar aanleiding van daartoe ingediende aanvragen om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) heeft het college, voor zover van belang, aanvankelijk aan appellant met ingang van 21 september 2010 bijstand toegekend. Bij besluit van 26 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover van belang, aan appellant met ingang van 23 april 2010 bijstand toegekend. Daarbij heeft het college het over de periode van 23 april 2010 tot
21 september 2010 aan appellant na te betalen bedrag aan bijstand van € 3.434,15 (de nabetaling) verrekend met het nog openstaande bedrag van € 13.940,73 van de onder 1.1 genoemde vordering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het ter zitting verhandelde is niet (meer) in geschil dat het college bevoegd was om tot verrekening over te gaan. In geschil is nog de wijze waarop het college van deze bevoegdheid tot verrekening gebruik heeft gemaakt.
4.2.
Appellant betwist dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot verrekening gebruik heeft kunnen maken. Hij heeft hierbij gewezen op de onder 1.1 bedoelde betalingsregeling, die ten tijde van het bestreden besluit nog steeds van kracht was. In dit verband heeft appellant betoogd dat het college, alvorens tot verrekening over te gaan, deze betalingsregeling gestand had moeten doen. Voorts heeft appellant betoogd dat hij de nabetaling had willen aanwenden om zijn schulden aan onder meer zijn broer en zijn advocaat te voldoen.
4.3.
De omstandigheid dat ten tijde van het besluit tot verrekening een betalingsregeling van kracht was, is niet het gevolg van dat besluit, maar van het onder 1.1 genoemde besluit. De daarbij vastgestelde betalingsregeling staat, wat hiervan verder ook zij, niet in de weg aan het oordeel dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot verrekening gebruik heeft kunnen maken. Dat appellant de nabetaling had willen aanwenden om zijn schulden aan zijn broer en zijn advocaat te voldoen, doet aan dat oordeel niet af. Het college behoeft als crediteur van de onder 1.1 genoemde vordering, die voldoening van zijn vordering door verrekening kan bereiken, zijn belangen immers niet achter te stellen aan andere crediteuren van appellant.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en G.M.G. Hink en
R. van der Spoel als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) O.P.L. Hovens

HD