ECLI:NL:CRVB:2014:4354

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
CRvB 13-2929 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een brief inzake arbeidsinschakeling en sollicitatieplicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de verplichtingen tot arbeidsinschakeling van appellante, die sinds 7 oktober 2009 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante heeft regelmatig medische klachten en is door het Uwv geschikt bevonden voor een re-integratietraject van 32 uur per week. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft haar de verplichting opgelegd om actief te solliciteren naar werk voor minimaal 32 uur per week. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend, maar heeft wel bezwaar gemaakt tegen een brief van 25 september 2012 waarin haar mogelijkheden voor werk werden bevestigd. Het college verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de brief van 25 september 2012 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen zelfstandig rechtsgevolg beoogt. De Raad stelt vast dat de brief enkel bevestigt dat appellante is aangemeld bij de Stichting Pantar Amsterdam ter verbetering van haar kansen op werk, maar geen concretisering van de sollicitatieverplichting bevat. Hierdoor had het college het bezwaar van appellante tegen deze brief niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank heeft dit niet onderkend, wat leidt tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak.

De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar tegen de brief van 25 september 2012 niet-ontvankelijk. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellante, die zijn begroot op € 1.948,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M. Hillen, met C.M. Fleuren als griffier.

Uitspraak

13/2929 WWB
Datum uitspraak: 23 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 april 2013, 12/5702 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Stap, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2014. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.S. Kisoentewari.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt vanaf 7 oktober 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Zij heeft regelmatig medische klachten die volgens haar huisarts mogelijk te verklaren zijn door stress en somatisatie. In een rapportage richtinggevend re-integratieadvies van 12 juni 2012 van het Uwv staat dat appellante, rekening houdend met een beperkte belastbaarheid van armen en nek, geschikt is voor een traject naar werk voor 32 uur per week. Bij besluit van 29 juni 2012 heeft het college appellante de verplichting opgelegd om actief te solliciteren naar werk voor minimaal 32 uur in de week. De Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam kan appellante, indien het niet lukt om zelf werk te vinden, activiteiten aanbieden. Van appellante wordt verwacht dat zij daaraan meewerkt. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Bij brief van 25 september 2012 heeft het college appellante bevestigd dat bij een eerder gesprek over haar mogelijkheden een trajectplan is opgesteld, waarin staat hoe appellante haar kansen op werk kan verbeteren. Tevens heeft het college meegedeeld dat zij in het kader van haar trajectplan is aangemeld bij de Stichting Pantar Amsterdam voor het traject: generieke diagnose trede 3.
1.3.
Bij besluit van 5 november 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen de brief van 25 september 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft daartoe aangevoerd, evenals in bezwaar en in beroep, dat zij om medische redenen niet in staat is om een traject te volgen, in ieder geval niet met een omvang van 32 uur per week.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld een handeling gericht op rechtsgevolg.
4.2.
Niet is in geding dat het besluit van 29 juni 2012 is gericht op rechtsgevolg. Dit besluit bevat een concretisering van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB neergelegde sollicitatieverplichting en van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB vermelde re-integratieverplichting. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld (zie de uitspraak van 2 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO2800) is een dergelijke concretisering gericht op zelfstandig rechtsgevolg en om die reden aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het besluit van 29 juni 2012 ligt thans niet ter beoordeling voor. De in hoger beroep aangevoerde beroepsgronden die betrekking hebben op de stelling van appellante dat zij om medische redenen minder belastbaar is dan door het college in dit besluit is aangenomen, behoeven daarom geen bespreking.
4.3.
De thans in geding zijnde brief van 25 september 2012 is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zoals ter zitting ook is erkend door het college. Het bevat geen concretisering van de hiervoor onder 4.2 vermelde verplichtingen. Uit de brief kan worden afgeleid dat appellante is aangemeld bij de Stichting Pantar Amsterdam ter verbetering van haar kansen op werk. Gelet hierop is de brief van 25 september 2012 niet op enig zelfstandig rechtsgevolg gericht. Vergelijk uitspraken van de Raad van 20 januari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH2051) en 10 april 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW1295). Het college had het bezwaar van appellante tegen de brief van 25 september 2012
niet-ontvankelijk moeten verklaren. Voor zover appellante met het bezwaarschrift heeft beoogd een verzoek in te dienen om haar alsnog om medische redenen te ontheffen van de sollicitatieplicht, zoals zij ter zitting van de rechtbank heeft aangevoerd, leidt dit niet tot een ander oordeel dan hiervoor vermeld.
4.4.
De rechtbank heeft wat hiervoor onder 4.3 is overwogen niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
4.5.
Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het bezwaar tegen de brief van 25 september 2012
niet-ontvankelijk verklaren.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de kosten van appellante. Deze worden begroot op in totaal € 1.948,- voor verleende rechtsbijstand, op basis van 1 punt in bezwaar
(1 punt voor het bezwaarschrift), 2 punten in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en 1 punt in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift), met een waarde van € 487,- per punt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 5 november 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het bezwaar tegen de brief van 25 september 2012 niet-ontvankelijk en bepaalt dat
deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 5 november 2012;
- veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.948,-;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2014.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C.M. Fleuren

HD