10/3332 WWB
10/3333 WWB
10/3334 WWB
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2010, 09/511, 09/3177 en 09/4054 (aangevallen uitspraak),
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 10 april 2012
Namens appellante heeft mr. M.A. van Hoof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2012. Appellante is verschenen en heeft verklaard dat mr. Van Hoof in deze zaak niet meer haar gemachtigde is. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Bij besluit van 28 maart 2008 heeft het college appellante ontheven van de sollicitatieplicht tot 21 december 2008 en verplicht deel te nemen aan een traject voor sociale activering voor vijftien uur per week.
1.3. Nadat met appellante in juli 2008 een trajectplan was opgesteld, heeft de consulent van Pantar Amsterdam (Pantar) appellante bij brief van 26 september 2008 uitgenodigd voor een gesprek op 1 oktober 2008 over plaatsing van appellante in de Badcuyp om te assisteren in het eetcafé.
1.4. Bij besluit van 27 januari 2009 (bestreden besluit 1) heeft het college, voor zover thans van belang, de bezwaren tegen het trajectplan en de brief van Pantar niet-ontvankelijk verklaard.
1.5. In een rapportage van 30 maart 2009 heeft bedrijfsarts V.J.F. van Gool appellante belastbaar geacht voor een traject voor sociale activering voor twintig uur per week.
1.6. Bij besluit van 7 mei 2009 heeft het college appellante ontheven van de sollicitatieplicht tot 30 maart 2010 en verplicht deel te nemen aan een traject voor sociale activering voor twintig uur per week.
1.7. Bij besluit van 10 juni 2009 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 7 mei 2009 ongegrond verklaard.
1.8. Bij brief van 23 juni 2009 heeft de klantmanager van de Dienst Werk en Inkomen appellante meegedeeld dat zij op 25 mei 2009 is aangemeld voor begeleiding bij Agens en dat zij binnenkort een uitnodiging krijgt van de uitvoerder van dit traject. Voorts is in de brief meegedeeld dat van appellante wordt verwacht dat zij volledig meewerkt aan de begeleiding door Agens en dat niet of onvoldoende meewerken gevolgen kan hebben voor de uitkering.
1.9. Bij besluit van 7 augustus 2009 (bestreden besluit 3) heeft het college het bezwaar tegen de brief van 23 juni 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen.
- Het bezwaar tegen het trajectplan is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Nu het trajectplan geen nadere concretisering van de re-integratieverplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB bevat, is het niet op enig zelfstandig rechtsgevolg gericht en aldus geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
- Het bezwaar tegen de brief van Pantar is eveneens terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat ook die brief niet op enig zelfstandig rechtsgevolg is gericht.
- Het bezwaar tegen het besluit van 7 mei 2009 is terecht ongegrond verklaard. Het college heeft appellante de verplichting kunnen opleggen om deel nemen aan een traject voor sociale activering voor twintig uur per week en heeft zich terecht gebaseerd op de rapportage van de bedrijfsarts. Appellante heeft geen gegevens overgelegd die twijfels doen ontstaan over het medisch advies van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft in zijn rapportage vermeld dat hij de huiselijke omstandigheden niet in zijn oordeel heeft betrokken, maar die omstandigheden zijn in het verleden wel in de besluitvorming betrokken. Het college is toen gebleken dat aan de zoon van appellante een persoonsgebonden budget is toegekend, maar hij de geïndiceerde zorg niet door appellante laat verlenen. Haar zorg voor hem wijkt niet af van wat gebruikelijk is voor een ouder die samenwoont met een volwassen kind. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat in die situatie een wijziging is opgetreden.
- De brief van 23 juni 2009 is een besluit. De concretisering van de algemene wettelijke verplichtingen ligt in het opleggen van een dagdeel in de week volgen van de cursus Body Balance. Het bezwaar is terecht ongegrond verklaard. Het college was in dit stadium, anders dan appellante stelt, niet gehouden een arbeidsdeskundige in te schakelen, nu Body Balance slechts een eerste stap was naar het vervullen van reguliere arbeid.
3. Appellante heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd.
- Volgens vaste rechtspraak van de Raad is een trajectplan als het onderhavige geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, maar hier moet het trajectplan wel als een besluit worden opgevat.
- De brief van Pantar is niet op enig zelfstandig rechtsgevolg gericht, maar het bezwaar hiertegen had toch ontvankelijk moeten worden verklaard op grond van artikel 6:10 van de Awb. Zij mocht er immers op vertrouwen dat het college de verplichting om deel te nemen aan een traject bij de Badcuyp in een voor bezwaar vatbare beslissing zou neerleggen.
- Nu zij bij het besluit van 7 mei 2009 is ontheven van de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, kan niet worden ingezien dat dit niet ook zou gelden voor de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Er is ten onrechte geen rekening gehouden met de mededeling van de huisarts aan de bedrijfsarts dat er een forse huiselijke zorg is. Als gevolg van de zorg voor haar zoon en haar arbeidsongeschiktheid voor 80 tot 100% is zij niet in staat om te werken en om deel te nemen aan een traject voor sociale activering.
- In het besluit van 23 juni 2009 is aan haar meegedeeld dat zij op 25 mei 2009 is aangemeld voor begeleiding bij Agens en de Badcuyp. De aanmelding bij de Badcuyp is nimmer met haar gecommuniceerd. Het traject had moeten worden beoordeeld door een arbeidsdeskundige.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het met appellante overeengekomen trajectplan niet als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Wat appellante heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
4.2. De stelling dat het bezwaar tegen de brief van Pantar van 26 september 2008 op grond van artikel 6:10 van Awb ontvankelijk had moeten worden verklaard, treft geen doel. Ingevolge artikel 6:10 van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening a. wel reeds tot stand was gekomen of b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was. Beide situaties doen zich hier niet voor. Het college heeft in het geheel geen besluit genomen tot plaatsing van appellante bij de Badcuyp.
4.3. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college aan appellante bij besluit van 7 mei 2009 op basis van de rapportage van de bedrijfsarts de verplichting heeft kunnen opleggen om deel nemen aan een traject voor sociale activering voor twintig uur per week. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van de zorg voor haar zoon niet in staat is om aan een traject voor sociale activering voor twintig uur in de week deel te nemen. Dat appellante voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, zoals zij ter zitting van de Raad heeft gesteld, heeft zij niet aannemelijk gemaakt.
4.4. De Raad is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de brief van 23 juni 2009, waarvan de inhoud onder 1.8 is weergegeven, niet op rechtsgevolg is gericht en daarom niet als besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Het andersluidende oordeel van de rechtbank is gestoeld op de aanname dat een concrete verplichting aan appellante is opgelegd om gedurende een dagdeel in de week een cursus Body Balance te volgen. Uit de brief van 23 juni 2009 blijkt hiervan echter niets. De rechtbank heeft dat niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover die ziet op bestreden besluit 3, voor vernietiging in aanmerking komt.
4.5. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het bezwaar tegen de brief van 23 juni 2009 niet-ontvankelijk verklaren.
5. Het college zal worden veroordeeld in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.081,-- voor verleende rechtsbijstand en op € 15,68 aan reiskosten in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep;
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover die ziet op het besluit van 7 augustus 2009;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 augustus 2009 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het bezwaar tegen de brief van 23 juni 2009 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 7 augustus 2009;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.096,68;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 150,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en A.B.J. van der Ham en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2012.