ECLI:NL:CRVB:2014:4351
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- P.W. van Straalen
- C.H. Rombouts
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die vanaf 12 mei 2010 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 december 2012. De rechtbank had geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk bevoegd was om de bijstand van appellante in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellante en een andere persoon, [naam], een gezamenlijke huishouding zouden hebben gevoerd zonder dit aan het college door te geven.
De Sociale Recherche Leidschendam-Voorburg had een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand, wat leidde tot de conclusie dat appellante en [naam] in de relevante periode hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hadden. De rechtbank oordeelde dat het college alleen bevoegd was om de kosten van bijstand over de periode van 25 oktober 2011 tot en met 4 januari 2012 terug te vorderen. Appellante stelde dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelde dat deze redenen niet voldoende waren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante in de te beoordelen periode niet als zelfstandig subject recht op bijstand had. De Raad concludeert dat de terugvordering van de kosten van bijstand gerechtvaardigd is en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 december 2014.