ECLI:NL:CRVB:2014:4349

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
CRvB 13-5285 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens niet-nakoming re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn verplichtingen om gebruik te maken van een door het college aangeboden re-integratievoorziening niet of onvoldoende nagekomen. Dit leidde tot een maatregel waarbij zijn bijstand gedurende twee maanden met 100% werd verlaagd. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet is verschenen op een belangrijke afspraak met zijn jobhunter, wat een schending van zijn re-integratieverplichtingen inhoudt. Appellant had weliswaar aangevoerd dat hij ziek was op de dag van de afspraak, maar deze claim was niet onderbouwd met objectieve medische gegevens. De Raad oordeelde dat het college terecht een maatregel had opgelegd, aangezien de opgelegde maatregel in overeenstemming was met de geldende verordening.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.H.M. Roelofs als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 23 december 2014.

Uitspraak

13/5285 WWB
Datum uitspraak: 23 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 augustus 2013, 13/2124 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2014
.Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C. van der Voorn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op hem rust ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB de verplichting om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling.
1.2.
Bij besluit van 27 januari 2012 heeft het college, voor zover hier van belang, de bijstand van appellant gedurende één maand verlaagd met 100% omdat appellant door eigen toedoen zijn baan was kwijtgeraakt. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Appellant is in 2012 in het kader van diverse trajecten van het college intensief begeleid bij het zoeken naar werk. Deze intensieve begeleiding bestond onder meer uit begeleiding door een zogenaamde “jobhunter”. Met deze jobhunter heeft hij in het kader van de begeleiding afspraken gemaakt, onder meer dat hij zijn curriculum vitae (cv) aan haar zou doen toekomen. Tevens had de jobhunter appellant bij brief van 24 oktober 2012 uitgenodigd voor een gesprek op 8 november 2012. Voor deze afspraak was hem de opdracht gegeven acht nieuwe sollicitaties te doen en deze naar de jobhunter te mailen. In de brief van
24 oktober 2012 is appellant erop gewezen dat als hij niet naar het gesprek kan komen vanwege bijzondere omstandigheden, hij dan zo snel mogelijk met zijn contactpersoon moet bellen. Ook is in de brief opgenomen dat het niet op tijd afmelden of zonder geldige reden niet meewerken aan de afspraak voor 8 november 2012 gevolgen kan hebben voor zijn bijstand. Appellant is op 8 november 2012 niet op de afspraak verschenen en heeft ook zijn cv en sollicitaties van tevoren niet gemaild.
1.4.
Bij besluit van 16 november 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 maart 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant bij wijze van maatregel gedurende twee maanden verlaagd met 100%. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet of onvoldoende de verplichting is nagekomen om gebruik te maken van de hem aangeboden re-integratievoorzieningen, onder meer omdat appellant niet is verschenen op het op 8 november 2012 geplande gesprek, waarna de jobhunter het begeleidingstraject heeft beëindigd. De duur van de maatregel voor deze gedraging is verdubbeld in verband met recidive.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil - en ook de Raad gaat ervan uit - dat de begeleiding door een jobhunter een op arbeidsinschakeling gerichte voorziening is als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Voorts staat vast dat appellant niet is verschenen op het op 8 november 2012 geplande gesprek met de jobhunter, waarmee is gegeven dat appellant de verplichting om gebruik te maken van een door het college aangeboden
re-integratievoorziening niet of onvoldoende is nagekomen.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hij op 8 november 2012 niet was verschenen omdat hij toen ziek was en dat hem dus niet kan worden verweten dat hij niet op de bewuste afspraak is verschenen. Deze beroepsgrond slaagt niet, reeds omdat appellant zijn stelling dat hij ziek was niet met objectieve medische gegevens heeft onderbouwd, nog daargelaten dat er geen objectieve en te verifiëren gegevens voorhanden zijn waaruit kan worden opgemaakt dat appellant met zijn contactpersoon heeft gebeld om zich af te melden voor het gesprek op
8 november 2012.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het college gehouden was een maatregel op te leggen. Niet in geschil is dat de opgelegde maatregel in overeenstemming is met de van toepassing zijnde Verordening maatregelen inkomensvoorzieningen Utrecht 2012. Aangezien hieruit voortvloeit dat reeds op grond van de onder 4.1 omschreven gedraging terecht een maatregel van 100% gedurende twee maanden is opgelegd, behoeven de overige gronden, die betrekking hebben op twee andere gedragingen die aan deze maatregel ten grondslag zijn gelegd, geen bespreking meer.
4.4.
Gelet op 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en W.F. Claessens en
C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD