ECLI:NL:CRVB:2014:4344

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
CRvB 13-5855 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-pensioen en nabestaandenpensioen na onderzoek naar gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de herziening en terugvordering van AOW-pensioen en nabestaandenpensioen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Appellant ontving sinds 1 augustus 2002 een AOW-pensioen voor een gehuwde, terwijl appellante 1, zijn echtgenote, sinds 1 december 2008 ook een AOW-pensioen ontving. Appellante 2 ontving een nabestaandenuitkering en een AOW-pensioen voor een ongehuwde. De Svb heeft na een onderzoek geconcludeerd dat appellant en appellante 2 een gezamenlijke huishouding voerden, wat leidde tot de herziening van hun uitkeringen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant en appellante 1 gedurende de te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden leefden, wat betekent dat appellant niet als ongehuwde kon worden aangemerkt. De Svb had eerst moeten beoordelen of appellant duurzaam gescheiden leefde van appellante 1 voordat zij kon concluderen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding met appellante 2. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak vernietigd werd. De Raad verklaarde de beroepen gegrond en vernietigde de besluiten van de Svb, omdat deze in strijd met de wet waren genomen. Tevens werd de Svb veroordeeld tot vergoeding van de kosten van appellanten in bezwaar, beroep en hoger beroep.

Uitspraak

13/5855 AOW, 13/5856 AOW, 13/5857 AOW
Datum uitspraak: 23 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 oktober 2013, 13/373, 13/374, 13/375 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant), [appellante 1] te [woonplaats 1] (appellante 1) en [appellante 2] te [woonplaats 2] (appellante 2)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.A. Holsbrink, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2014, waar appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. M.F. Admiraal, kantoorgenoot van mr. Holsbrink. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met ingang van 1 augustus 2002 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW-pensioen) voor een gehuwde alsmede een toeslag. Appellant en appellante 1 zijn gehuwd. Nadat aan appellante 1 met ingang van 1 december 2008 eveneens een AOW-pensioen naar de norm van een gehuwde was toegekend, is de toeslag van appellant per diezelfde datum vervallen. Appellante 2 ontving sinds 1 oktober 1989 een nabestaandenuitkering, laatstelijk ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). Zij ontving met ingang van 1 december 2004 een AOW-pensioen voor een ongehuwde.
1.2.
Appellant stond tot 2012 met appellante 1 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) op het adres [adres 1] (adres van de echtelijke woning). Daarna heeft appellant zich laten inschrijven in de GBA op het adres[adres 2] (adres) het adres van appellante 2 (adres van appellante 2).
1.3.
Naar aanleiding van een melding dat appellant al 20 jaar samenwoont met een weduwe in [plaats], heeft de Afdeling Bijzonder Onderzoek, regio Noordoost, van de Sociale Verzekeringsbank (afdeling BO) een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellanten. Daartoe heeft de afdeling BO dossieronderzoek gedaan, verbruiksgegevens opgevraagd bij waterbedrijf Vitens, waarnemingen bij het adres van de echtelijke woning en het adres van appellante 2 gedaan, een getuige gehoord, bankafschriften van appellant en appellante 2 opgevraagd en verkregen en appellanten gehoord. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een handhavingsrapportage van 31 mei 2012.
1.4.
De resultaten van het onderzoek zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 30 juli 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 januari 2013 (bestreden besluit 1), van de toeslag van appellant op zijn AOW-pensioen over de periode augustus 2002 tot en met november 2008 te herzien. Bij besluit van 1 augustus 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 januari 2013 (bestreden besluit 2), heeft de Svb het AOW-pensioen van appellante 1 met ingang van 1 juni 2011 herzien naar het pensioen voor een ongehuwde. Ten slotte heeft de Svb bij besluiten van 8 augustus 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 januari 2013 (bestreden besluit 3), de nabestaandenuitkering van appellante 2 over de periode van januari 1998 tot en met november 2004 herzien en haar AOW-pensioen met ingang van 1 december 2004 herzien naar het pensioen voor een gehuwde. Voorts heeft de Svb de over de periode van januari 1998 tot en met november 2004 teveel betaalde nabestaandenuitkering van appellante 2 teruggevorderd tot een bedrag van € 47.653,68 en het over de periode van december 2004 tot en met mei 2012 teveel betaalde AOW-pensioen van haar teruggevorderd tot een bedrag van € 29.327,41. Aan de besluitvorming van de Svb ligt ten grondslag dat appellant en appellante 2 een gezamenlijke huishouding voeren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Kortweg komen de beroepsgronden van appellanten erop neer dat appellant en appellante 1 niet duurzaam gescheiden leven en dat appellante 2 geen gezamenlijke huishouding voert met appellant.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bestreden besluit 1
4.1.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 augustus 2002 tot en met 30 november 2008.
4.1.2.
Vaststaat dat appellant en appellante 1 gedurende de hier te beoordelen periode gehuwd waren. Door het recht op toeslag van appellant ingevolge de AOW te toetsen aan het criterium gezamenlijke huishouding, heeft de Svb een onjuiste maatstaf aangelegd. De Svb had eerst moeten beoordelen of appellant in de te beoordelen periode duurzaam gescheiden leefde van appellante 1 en om die reden als ongehuwd in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, diende te worden aangemerkt, alvorens tot de conclusie te kunnen komen dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met appellante 2. Immers, op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de AOW kunnen ongehuwde meerderjarigen een gezamenlijk huishouding met elkaar voeren. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden vernietigd.
4.1.3.
Vervolgens is de vraag aan de orde of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Die vraag wordt ontkennend beantwoord.
4.1.4.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van degene met wie hij gehuwd is. Van duurzaam gescheiden levende echtgenoten is eerst sprake indien het een door beide betrokkenen of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld.
4.1.5.
Appellant en appellante 1 beschikken over een en/of-bankrekening waarop hun beider inkomsten worden gestort, te weten hun AOW-pensioen, een klein pensioen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds van appellante 1 en inkomsten uit arbeid van appellant. Van deze inkomsten betalen appellant en appellante 1 de vaste lasten van de echtelijke woning. Zij hebben samen een auto aangeschaft en betalen samen het onderhoud en de brandstof ervan. In 2012 hebben appellant en appellante 1 de echtelijke woning verbouwd en de financiering daarvan voldaan uit het tegoed op hun en/of-bankrekening. Appellante 1 doet hun beider financiële administratie. De post van appellant komt op het adres van de echtelijke woning. Appellant en appellante 1 hebben gezamenlijke verzekeringen afgesloten, zoals een zorgverzekering en een aansprakelijkheidsverzekering. Zij hebben voorts verklaard dat appellant regelmatig langs komt om klussen in huis te doen en dat hij de tuin onderhoudt. Appellante 1 doet naai- en verstelwerk aan de kleding van appellant. Beiden gaan tenminste eenmaal per jaar samen met vakantie en jaarlijks brengen zij een lang weekend met hun kinderen en kleinkinderen door.
4.1.6.
Uit 4.1.5 volgt dat appellant en appellante 1 gedurende de te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden leefden. Dat betekent dat appellant niet als ongehuwde kan worden aangemerkt in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, als gevolg waarvan geen sprake kan zijn van een gezamenlijke huishouding met appellante 2.
Bestreden besluiten 2 en 3
4.2.
De conclusies in 4.1.6 zijn gelijkluidend ten aanzien van de bestreden besluiten 2 en 3.
Conclusie
4.3.
Uit 4.1.6 en 4.2 volgt dat de hoger beroepen slagen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met de wet. Tevens bestaat aanleiding de besluiten van 30 juli 2012, 1 augustus 2012 en 8 augustus 2012 te herroepen, omdat daaraan hetzelfde, niet te herstellen, gebrek kleeft als aan de bestreden besluiten.
5. Aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de kosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 482,- in bezwaar, € 974,- in beroep en € 974,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de drie besluiten van 11 januari 2013;
- herroept de besluiten van 30 juli 2012, 1 augustus 2012 en 8 augustus 2012 en bepaalt dat
deze uitspraak in de plaatst treedt van de drie besluiten van 11 januari 2013;
- veroordeelt de Svb tot vergoeding van de kosten van appellanten in bezwaar, beroep en
hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 2.430,-
- bepaalt dat de Svb aan appellanten het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
vergoedt tot een bedrag van in totaal € 250,-.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en M. Hillen en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) T.A. Meijering
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

HD