In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het Zorgkantoor Amersfoort met betrekking tot een persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellante had in bezwaar gesteld dat zij meer zorg had besteed dan het Zorgkantoor had goedgekeurd. Het Zorgkantoor had in een eerder besluit van 5 december 2012 het bezwaar ongegrond verklaard, omdat appellante niet had onderbouwd dat zij het gevraagde bedrag daadwerkelijk aan zorg had besteed. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet was gehoord in de bezwaarfase, wat in strijd is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat het Zorgkantoor ten onrechte had afgezien van een hoorzitting, omdat appellante niet expliciet had verklaard geen gebruik te willen maken van haar recht om gehoord te worden. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd.
De Raad heeft het Zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.948,-. De uitspraak benadrukt het belang van het horen van belanghebbenden in bestuursprocedures en de noodzaak voor bestuursorganen om de wettelijke vereisten in acht te nemen bij het afzien van hoorzittingen.