ECLI:NL:CRVB:2014:4315
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- J.W. Schuttel
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en de medische grondslag van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 23 maart 2010 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, had eerder een besluit ontvangen van het Uwv waarin werd vastgesteld dat hij met ingang van 20 maart 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv in een bestreden besluit bevestigd, waarop appellant in beroep ging bij de rechtbank Groningen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv geen aanleiding had om appellant opnieuw te horen voorafgaand aan het bestreden besluit, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De Raad bevestigde dat de medische grondslag van het Uwv voldoende was onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de informatie van de huisarts van appellant in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen ernstige pathologie was die de arbeidsongeschiktheid zou onderbouwen. De rechtbank had ook geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, en de geselecteerde functies waren passend voor appellant, waarbij het verlies aan verdiencapaciteit op minder dan 35% was vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat de voor appellant geselecteerde functies, ondanks zijn klachten, passend waren en dat er geen objectieve medische onderbouwing was voor de stelling dat appellant ernstiger beperkt was dan vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter, en de leden J.W. Schuttel en J.P.M. Zeijen, in aanwezigheid van griffier S. Aaliouli.