ECLI:NL:CRVB:2014:4314
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische grondslag en belastbaarheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had op 12 augustus 2010 besloten om appellante met ingang van 2 mei 2010 geen uitkering te verstrekken, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar op 12 januari 2011 ongegrond. Appellante voerde aan dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen, waaronder een rugklacht en coeliakie, en dat de aangenomen urenbeperking van vier uur per dag niet adequaat was. De rechtbank Dordrecht verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 5 februari 2014 heeft appellante haar standpunt herhaald en de geschiktheid van de voorgehouden functies betwist. De verzekeringsarts heeft in een rapport van 17 februari 2014 toegelicht dat appellante, mits zij zich aan dieetvoorschriften houdt, in staat is om de functie van besteller post/pakketten te vervullen. De Raad heeft de medische beoordeling van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de aan appellante voorgehouden functies in medisch opzicht niet passend zijn. De Raad heeft de gronden van appellante met betrekking tot de aanvullende functie onbesproken gelaten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 12 december 2014.