ECLI:NL:CRVB:2014:4314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
12-573 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische grondslag en belastbaarheid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had op 12 augustus 2010 besloten om appellante met ingang van 2 mei 2010 geen uitkering te verstrekken, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar op 12 januari 2011 ongegrond. Appellante voerde aan dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen, waaronder een rugklacht en coeliakie, en dat de aangenomen urenbeperking van vier uur per dag niet adequaat was. De rechtbank Dordrecht verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 5 februari 2014 heeft appellante haar standpunt herhaald en de geschiktheid van de voorgehouden functies betwist. De verzekeringsarts heeft in een rapport van 17 februari 2014 toegelicht dat appellante, mits zij zich aan dieetvoorschriften houdt, in staat is om de functie van besteller post/pakketten te vervullen. De Raad heeft de medische beoordeling van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de aan appellante voorgehouden functies in medisch opzicht niet passend zijn. De Raad heeft de gronden van appellante met betrekking tot de aanvullende functie onbesproken gelaten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 12 december 2014.

Uitspraak

12/573 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
9 december 2011, 11/225 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [X.] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante heeft mr. B.E. Crone aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Crone. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.J. Evers. Na de behandeling ter zitting is het onderzoek geschorst.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend. Namens appellante is een nadere reactie ingezonden waarop het Uwv zijn zienswijze heeft gegeven.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 12 augustus 2010 heeft het Uwv appellante met ingang van 2 mei 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontzegd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het tegen dit besluit door appellante gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 12 januari 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft in beroep tegen het bestreden besluit aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 november 2010 onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen. Zo gaat de door het Uwv aangenomen urenbeperking van vier uur per dag, 20 uur per week, niet ver genoeg. Er zou vanwege de aandoening aan de rug en de beperkingen die voorvloeien uit de
gluten-intolerantie (coeliakie) aanleiding zijn voor het aannemen van een urenbeperking tot 16 uur per week (vier uur per dag gedurende vier dagen per week), waarbij rekening wordt gehouden met een rustdag op de woensdag, die volgens appellante nodig is voor herstel. Steun voor dat standpunt ontleent appellante aan het standpunt van de bedrijfsarts en aan deskundigenoordelen, waarin de arbeidsomvang van 16 uur per week als maximaal is beschouwd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat met hetgeen appellante naar voren heeft gebracht onvoldoende twijfel is gerezen aan de juistheid van de medische beoordeling. Daartoe heeft de rechtbank van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie heeft ingewonnen bij de behandelende sector en mede op grond van de informatie van de huisarts een urenbeperking in de FML heeft opgenomen van vier uur per dag, vijf dagen per week. Verder heeft de rechtbank de arbeidskundige beoordeling voldoende zorgvuldig en inzichtelijk geacht.
4. In hoger beroep heeft appellante de gronden van het beroep herhaald. Verder is de geschiktheid van de voorgehouden functies om medische redenen bestreden. In dat verband is aangevoerd dat de functie van besteller post/pakketten (auto) met SBC-code 282102 niet geschikt is, omdat autorijden niet mogelijk is vanwege een doof gevoel van het rechter been en de noodzaak van het afwisselen van houding. Bij de functies kassamedewerker, caissière met SBC-code 317030 en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) met SBC-code 111180 zou het aspect zitten in een te grote omvang voorkomen. Ten slotte zou bij de functie van assistent consultatiebureau met SBC-code 372091 een te grote belasting voorkomen op de aspecten reiken en handelingstempo en zou te veel getild moeten worden.
5. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 17 februari 2014 nader toegelicht dat de ziekte coeliakie geen reden is om appellante niet geschikt te achten voor de functie van besteller post/pakketten (auto). Appellante heeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep goede dieetinstructies en er zullen, mits appellante zich aan de dieetvoorschriften houdt, geen klachten zijn. Met de voorwaarden die in de Arbowetgeving zijn gesteld is appellante in staat een vervoersfunctie te vervullen. Omdat appellante beperkt is geacht voor het aspect zitten, komt langdurig zitten in de geduide functies niet voor. Voor het geval de functie van besteller post/pakketten (auto) zou vervallen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functie van medewerker logistiek input met
SBC-code 315140 aanvullend geduid. Voorts heeft de arbeidsdeskundige een toelichting gegeven op de geschiktheid van de voorgehouden functies.
6. Appellante heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld, dat de aanvullend geduide functie buiten beschouwing moet blijven, omdat hier door de Raad geen opdracht toe gegeven was. Verder heeft appellante het opmerkelijk geacht dat in hoger beroep een functie is geselecteerd met eenzelfde sbc-code als een functie die in bezwaar werd verworpen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante brieven van haar huisarts en revalidatiearts bijgevoegd.
7. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
7.1.
Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven. De rechtbank heeft met juistheid het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven, waarbij de eerder vastgestelde belastbaarheid vanwege de rug- en pijnklachten, de coeliakie en vermoeidheid is aangescherpt, en een verdergaande urenbeperking is aangenomen tot 20 uur per week in verband met het energieverlies door de buikklachten en de pijnklachten. De omstandigheid dat de huisarts in zijn rapport van
15 november 2010 heeft vermeld dat van belang is dat het broze evenwicht niet verstoord wordt door de arbeidsbelasting van appellante (vier dagen per week vier uur per dag in het eigen werk) te verhogen, rechtvaardigt niet de conclusie dat een urenbeperking tot 20 uur per week niet ver genoeg gaat. Ook de omstandigheid dat de bedrijfsarts een werkbelasting tot
16 uur maximaal heeft geacht maakt de beoordeling niet anders, omdat die arts zich niet heeft uitgesproken over de belastbaarheid van appellante op de datum hier in geding en die arts zich bovendien een oordeel heeft gevormd over de belasting in het eigen werk, en niet in passende functies. In de in hoger beroep overgelegde medische gegevens worden geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellante zou zijn overschat.
7.2.
Ten aanzien van de medische geschiktheid van de voorgehouden functies wordt als volgt geoordeeld.
7.3.
De functie van besteller post/pakketten (auto) is volgens appellante niet mogelijk. Zij is van mening dat, zoals eerder door het Uwv is gesteld, professionele vervoersfuncties niet in aanmerking komen. De toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 17 februari 2014 is inzichtelijk. Volgens hem hoort de toevoeging in een eerdere FML, dat appellante beperkt is voor professioneel autorijden, niet thuis in de FML. Dit is een aspect dat beoordeeld moet worden door de arbeidsdeskundige, en is om die reden later niet meer in de FML teruggekomen. De brief van de huisarts van 2 mei 2014, waarin is opgemerkt dat autorijden vanwege pijnklachten en gevoelsstoornissen in de rechtervoet niet mogelijk zou zijn, maakt de beoordeling niet anders, omdat gesproken is over een geleidelijke toename van klachten vanaf 2007 die zijn uitgemond in een operatie in 2014. Daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat appellante in mei 2010 niet in staat is geweest auto te rijden.
7.4.
Appellante wordt verder niet gevolgd in haar stelling dat in de functie van assistent consultatiebureau met SBC-code 372091 een te grote tilbelasting voorkomt. Overwogen wordt dat in die functie een belasting voor tillen tot 5 kg voorkomt, in incidentele gevallen tot 10 kg. In het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige is als toelichting op de incidentele overschrijding te kennen gegeven dat dit na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep mogelijk wordt geacht, om reden dat de ouders in beginsel zelf hun kind op de weegschaal moeten leggen, het zeer incidenteel voorkomt dat de consultatiebureau assistent dit moet doen en het gaat om zuigelingen tot 10 kg. Deze toelichting wordt voldoende overtuigend geacht. Wat betreft de belasting ten aanzien van reiken wordt overwogen dat die belasting geen overschrijding behelst van de in rechtsoverweging 7.1 onderschreven belastbaarheid van appellante. Ook de in de functie van assistent consultatiebureau voorkomende belasting op het aspect handelingstempo wordt voor appellante mogelijk geacht, omdat appellante hiervoor in de FML van 22 november 2010 niet beperkt is geacht. Appellante wordt dan ook in staat geacht de functie van assistent consultatiebureau te vervullen.
7.5.
De Raad komt dan ook tot de slotsom dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is. En er is ook geen aanleiding om te oordelen dat de aan appellante voorgehouden functies in medisch opzicht niet passend zijn. Gezien de overwegingen 7.1 en 7.2 worden de gronden gericht tegen de in rechtsoverweging 5 vermelde aanvullend geduide functie onbesproken gelaten.
7.6.
Het hoger beroep slaag niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) P. Boer
IvR