ECLI:NL:CRVB:2014:4307
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.N.A. Bootsma
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- B.J. van de Griend
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van functiebeschrijving en indeling in bandbreedte binnen de Sociale Dienst Drechtsteden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die werkzaam was als medewerker bezwaar en beroep bij de Sociale Dienst Drechtsteden. Appellant was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van het bestuur om hem in te delen in bandbreedte C, terwijl hij meende dat zijn functie substantieel coachen en opleiden van collega's omvatte, wat een indeling in bandbreedte B rechtvaardigde. De Raad heeft vastgesteld dat de functiebeschrijving van maart 2011 niet aangeeft dat coachen en opleiden een substantieel onderdeel van de functie van appellant is. Het bestuur heeft ter zitting toegelicht dat de senior medewerker bezwaar en beroep verantwoordelijk is voor het coachen en opleiden van medewerkers, en dat de rol van appellant meer gericht is op het geven van uitleg en het signaleren van ontwikkelingen binnen zijn afgebakende rechtsgebied.
De Raad heeft verder overwogen dat de inpassing in de generieke functie van Adviseur bandbreedte C niet onhoudbaar is, omdat de functie-eisen en verantwoordelijkheden van appellant overeenkomen met de beschrijving van deze bandbreedte. Appellant's argument dat zijn werkzaamheden complexer zijn en in een politiek-bestuurlijke context plaatsvinden, werd door de Raad niet gevolgd, aangezien de werkzaamheden van appellant zich beperken tot de sociale zekerheid en niet de strategische of complexe dossiers omvatten die kenmerkend zijn voor bandbreedte B. De Raad heeft ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de functie bij het Juridisch Kenniscentrum niet vergelijkbaar is met die van appellant.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigd, waarbij het hoger beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 18 december 2014.