ECLI:NL:CRVB:2014:43

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
12-2686 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering ingevolge de Wet WIA; medische en arbeidskundige grondslag voldoende

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R. van Diepen, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 24 augustus 2011, waarin het bezwaar van de appellant tegen een eerder besluit van 18 maart 2011 ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat de appellant per 17 maart 2011 geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn gronden, waarbij hij stelde dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen in verband met zijn psychische klachten. Hij verwees naar een rapport van zijn psychiater van 17 augustus 2012. Het Uwv daarentegen pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad beoordeelde de medische informatie en de wijze waarop deze was onderzocht door de (bezwaar)verzekeringsarts. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit en dat de eerdere bevindingen van de rechtbank juist waren.

De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts in hoger beroep een nadere toelichting had gegeven op de eerdere rapporten en dat de door de appellant aangevoerde klachten adequaat waren beoordeeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/2686 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 maart 2012, 11/4628 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Diepen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Diepen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 24 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 maart 2011, waarbij het Uwv heeft meegedeeld dat appellant per 17 maart 2011 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Op basis van de onderzoeksbevindingen en de medische gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts de functionele mogelijkheden en beperkingen van appellant vastgesteld. De functionele mogelijkheden en beperkingen van appellant zijn volgens de rechtbank juist vastgesteld.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Kort gezegd is naar voren gebracht dat in verband met de psychische klachten van appellant meer beperkingen moeten worden aangenomen dan het Uwv heeft gedaan. Ter toelichting heeft appellant verwezen naar het in hoger beroep overgelegde rapport van 17 augustus 2012 van de psychiater bij wie hij in behandeling is geweest. Voorts heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
Er is geen aanleiding over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De rechtbank heeft de in bezwaar en beroep aangevoerde medische informatie uitdrukkelijk beoordeeld. Bij deze beoordeling is ingegaan op de door appellant aangevoerde klachten, de wijze waarop deze klachten door de (bezwaar)verzekeringsarts zijn onderzocht en tot welke bevindingen dit onderzoek heeft geleid.
4.3.
In hoger beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts een nadere toelichting gegeven op eerdere verzekeringsgeneeskundige rapporten. De in hoger beroep herhaalde gronden zijn daarin besproken. Hij heeft daarbij nog opgemerkt dat de in het rapport van 17 augustus 2012 gestelde diagnose al bekend was en verwerkt is in de Functionele Mogelijkhedenlijst. Waar het betreft de urenbeperking is verwezen naar het eerder uitgebrachte verzekeringsgeneeskundig rapport.
4.4.
Mede op basis van de nadere toelichting door de bezwaarverzekeringsarts is er geen reden om aan te nemen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig of ongenoegzaam is geweest, dan wel tot onjuiste bevindingen heeft geleid.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en H.C.P. Venema en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) M.P. Ketting
IvR