ECLI:NL:CRVB:2014:43
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op uitkering ingevolge de Wet WIA; medische en arbeidskundige grondslag voldoende
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R. van Diepen, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 24 augustus 2011, waarin het bezwaar van de appellant tegen een eerder besluit van 18 maart 2011 ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat de appellant per 17 maart 2011 geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn gronden, waarbij hij stelde dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen in verband met zijn psychische klachten. Hij verwees naar een rapport van zijn psychiater van 17 augustus 2012. Het Uwv daarentegen pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad beoordeelde de medische informatie en de wijze waarop deze was onderzocht door de (bezwaar)verzekeringsarts. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit en dat de eerdere bevindingen van de rechtbank juist waren.
De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts in hoger beroep een nadere toelichting had gegeven op de eerdere rapporten en dat de door de appellant aangevoerde klachten adequaat waren beoordeeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.