ECLI:NL:CRVB:2014:4296

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
12-6597 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ongeschiktheid voor functie door verschil in inzicht over urenbeperking

In deze zaak gaat het om het ontslag van een werknemer, betrokkene, wegens ongeschiktheid voor zijn functie, niet als gevolg van ziekte. Betrokkene was sinds 1 augustus 1978 werkzaam als [naam functie] bij de Stichting Onderwijsgroep Galilei. Na een ernstig auto-ongeluk in 2007 had hij een blijvende beperking aan zijn gehoor opgelopen, maar was hij in 2008 weer volledig arbeidsgeschikt verklaard. In januari 2010 werd er een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat betrokkene ongeveer zes uur per dag kon werken, maar niet 's avonds of 's nachts. Er ontstond een conflict over de toepassing van de urenbeperking in zijn lesrooster. Betrokkene weigerde lessen na 14.10 uur te geven, ondanks dat er geen medische noodzaak meer voor deze beperking was. De interim-rector, G, heeft meerdere gesprekken met betrokkene gevoerd om tot een oplossing te komen, maar betrokkene bleef vasthouden aan zijn standpunt. Uiteindelijk heeft de stichting betrokkene op 28 januari 2011 ontslag verleend, primair wegens ongeschiktheid voor zijn functie en subsidiair om gewichtige redenen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit ontslag ongegrond. In hoger beroep heeft betrokkene aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd was en dat er geen redelijke grond was voor de wijziging van zijn rooster. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de stichting zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat betrokkene ongeschikt was voor zijn functie. De Raad bevestigt dat betrokkene voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn gedrag te verbeteren, maar dat hij niet bereid was om redelijke verzoeken van zijn leidinggevende op te volgen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het voorwaardelijk hoger beroep van de stichting behoeft geen bespreking.

Uitspraak

12.6597 AW, 12/6635 AW

Datum uitspraak: 18 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
1 november 2012, 11/3320 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Stichting Onderwijsgroep Galilei (stichting)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. T.G.J. Horlings, advocaat, hoger beroep ingesteld. Ook de stichting heeft hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2014. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Dussen, advocaat. De stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.A. Geerdink, advocaat, en H. den Haan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was sinds 1 augustus 1978 werkzaam als [naam functie] aan het [naam college] en aangesteld bij de stichting en diens rechtsvoorgangers. In juli 2007 heeft betrokkene een ernstig auto-ongeluk gehad waardoor hij een blijvende beperking aan zijn gehoor heeft opgelopen. Betrokkene is in juli 2008, na een periode van verzuim, weer volledig arbeidsgeschikt verklaard. Op 1 januari 2010 is interim-rector [naam G] (hierna: G) op het [naam college] gestart.
1.2.
Op 21 januari 2010 is ten behoeve van betrokkene een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Hierin is vermeld dat betrokkene ongeveer zes uur per dag kan werken en
’s avonds en ’s nachts niet kan werken.
1.3.
Op 2 februari 2010 heeft een gesprek plaatsgehad tussen betrokkene en G. Daarin is betrokkene op een aantal punten aangesproken, zoals de problemen die G heeft ondervonden om een afspraak met betrokkene te maken, de manier van omgaan van betrokkene met zijn werkrooster en de geruchten dat betrokkene nevenwerkzaamheden zou verrichten, terwijl hij op school maar tot 14.00 uur zou kunnen werken. Voorts is gesproken over een verzoek van betrokkene om elke dinsdag en vrijdag rond 13.00 uur weg te mogen in verband met een KNO-onderzoek. Op 8 en 15 februari 2010 hebben weer gesprekken plaatsgevonden. Daarna zijn enkele afspraken geformuleerd, onder meer over het achterwege laten van ‘boos’ gedrag en grof en ongepast taalgebruik, het ontkrachten van geruchten over de nevenwerkzaamheden, het plannen van ziekenhuisafspraken buiten het rooster om, het verzorgen van (opvang)lessen als lessen van betrokkene uitvallen. Daarnaast is afgesproken dat G voor een aangepast rooster zorgt dat op 1 maart 2010 ingaat en dat betrokkene per 1 maart 2010 voor 25% ziek zal worden gemeld. Ook is afgesproken dat disciplinaire maatregelen zullen volgen indien betrokkene zich niet zal houden aan deze afspraken.
1.4.
Betrokkene heeft op 17 februari 2010 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), omdat hij van mening is dat hij 100% arbeidsgeschikt is. Op 22 april 2010 heeft het Uwv in het deskundigenoordeel neergelegd dat betrokkene per 1 maart 2010 niet geschikt is voor zijn eigen werk, omdat hij beperkingen heeft ten aanzien van de gehoorfunctie. Ten gevolge van het energieverlies dat daaruit voortvloeit, is er sprake van een urenbeperking.
1.5.
Op 5 juli 2010 is aan betrokkene een berisping opgelegd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat hij in strijd met de afspraken toch naar een gehoortraining in het Erasmus Medisch Centrum is gegaan en daarom een les op de dinsdagmiddag niet door heeft laten gaan. G heeft aan betrokkene verzocht deze berisping getekend te retourneren.
1.6.
Betrokkene is voor de zomervakantie 100% beter gemeld in combinatie met een BAPO-dag.
1.7.
Op 31 augustus 2010 heeft wederom een gesprek plaatsgehad tussen betrokkene, G en de conrector, tevens roostermaker, om helderheid te krijgen over de ziekmelding van betrokkene. Ook de inroostering is aan de orde geweest.
1.8.
Bij brief van 2 september 2010 heeft G aan betrokkene meegedeeld genoodzaakt te zijn verdere disciplinaire maatregelen te nemen, omdat betrokkene de berisping niet tijdig getekend heeft geretourneerd.
1.9.
Op 7 september 2010 heeft een volgend gesprek plaatsgevonden. Daarin is het niet retourneren van de berisping en het rooster van betrokkene aan de orde geweest. Betrokkene heeft zich enige tijd later op die dag voor onbepaalde tijd ziek gemeld.
1.10.
De bedrijfsarts T heeft op 16 september 2010 over betrokkene een advies uitgebracht. Daarin is onder meer vastgesteld dat betrokkene voor maximaal zes uur per dag belastbaar is in passend werk, dat sprake is van een arbeidsconflict en dat betrokkene tijdelijk minder inzetbaar kan zijn als gevolg van reactieve verschijnselen door het arbeidsconflict. Voorts is geen sprake van toegenomen beperkingen als gevolg van ziekte in engere zin. Er dient zo snel mogelijk een gesprek plaats te vinden om tot een oplossing van het conflict te komen. Tot die tijd is werkhervatting niet mogelijk.
1.11.
Op 27 september 2010 heeft dat gesprek plaatsgevonden. Gesproken is over de betekenis van de urenbeperking voor zowel de arbeidsgeschiktheid van betrokkene als voor zijn rooster. Voorts is ook het niet houden aan afspraken in herinnering gebracht evenals de kritiek op de omgang met collega’s, het tonen van intimiderend gedrag en de werkhouding van betrokkene in het algemeen. De rector heeft laten weten dat hij niet denkt aan terugkeer van betrokkene maar aan een oplossing om op een goede manier uit elkaar te gaan. Het daarvoor gekozen mediation-traject is niet doorgezet.
1.12.
De bedrijfsarts heeft vervolgens in zijn e-mail van 22 november 2010 te kennen gegeven dat op grond van nieuwe medische informatie, de brief van 26 oktober 2010 van audioloog F. van het Erasmus Medisch Centrum, het de voorkeur heeft lestaken van betrokkene in de ochtend in te delen. De bedrijfsarts heeft verder vastgesteld dat de beperkingen van betrokkene ongewijzigd zijn en conform de eerder opgestelde FML.
1.13.
Na een voornemen daartoe heeft de stichting betrokkene bij besluit van 28 januari 2011 met ingang van 1 februari 2011 ontslag verleend, primair wegens ongeschiktheid voor zijn functie anders dan vanwege ziekte en subsidiair vanwege redenen van gewichtige aard. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 maart 2012 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank onvoldoende is gemotiveerd. Daarnaast heeft de rechtbank de feiten onjuist vastgesteld. Bovendien is de vraag of er een redelijke grond bestond om betrokkene een ander dienstrooster op te dragen ten onrechte niet beoordeeld. Betrokkene is verder van mening dat het niet getekend retourneren van de berisping niet aan de uitspraak ten grondslag had mogen worden gelegd. Ook had een beoordeling plaats moeten vinden alvorens had kunnen worden overgegaan tot een rechtspositionele maatregel. Ten slotte is het gelet op zijn lange dienstverband in strijd met goed werkgeverschap om hem niet meer tijd te geven om te voldoen aan de nieuwe wind die is gaan waaien met de interim-rector.
3.1.
De stichting heeft voorwaardelijk hoger beroep ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 20 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU1926) moet ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar.
4.2.
Uit de stukken leidt de Raad af dat de ontstane situatie voor een groot deel te wijten is aan het verschil in inzicht over de toepassing van de urenbeperking in het lesrooster van betrokkene. In mei 2008, na de uitval van betrokkene, heeft de bedrijfsarts geadviseerd om de zes uren voor 14.00 uur in te roosteren. Ook nadat betrokkene arbeidsgeschikt is verklaard, is hier door de school uitvoering aan gegeven. Daar lag echter geen medisch advies meer aan ten grondslag. Ook uit de opgestelde FML in januari 2010 en het door betrokkene gevraagde deskundigenoordeel van april 2010 blijkt niet van een dergelijk advies. In de gesprekken met G is meerdere keren besproken dat toen betrokkene eenmaal arbeidsgeschikt was er geen reden meer was om hem, rekening houdend met de urenbeperking, niet na 14.10 uur in te zetten in het lesrooster. Zeker omdat betrokkene met name in de bovenbouw les geeft waar clustering plaatsvindt en lessen vaak in de middag worden gegeven. Betrokkene is ondanks de verschillende gesprekken en het ontbreken van een medisch advies op dit punt blijven vasthouden aan de door hem zo gewenste inroostering. Zelfs nadat daarover met betrokkene dwingende afspraken zijn gemaakt, heeft hij na de zomervakantie opnieuw laten zien dat hij onverzettelijk is in zijn standpunt en weigert lessen te geven na 14.10 uur. Zo heeft betrokkene zich ziek gemeld bij activiteiten op de middag waaronder lessen, ouderavonden en leerling-besprekingen. Ook heeft betrokkene zijn 5-havo klas te kennen gegeven dat hij weigert de opgedragen lessen op het zevende en achtste uur op de dinsdagmiddag aan die klas te geven.
4.3.
De Raad acht de wens van de stichting om een rooster op te stellen waarbij de zes uren niet slechts tot 14.10 uur worden ingepland niet onredelijk. Zeker gelet op het feit dat, zoals de stichting ter zitting ook heeft toegelicht, bij het opstellen van het rooster in eerste instantie de belangen van de leerlingen en het komen tot een sluitend rooster voor de leerlingen voorop staat, maar daarbij ook zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met roosterwensen zoals die van betrokkene. De stichting is betrokkene daarbij na de zomervakantie voorts tegemoet gekomen met een BAPO-dag. Daarbij betrekt de Raad ook dat G door de stichting was aangesteld om een nieuwe wind te laten waaien op het [naam college]. In de gesprekken heeft G ook vanaf het begin aan betrokkene laten weten dat de invulling die tot dan toe was gegeven aan de urenbeperking van betrokkene, zonder een door de bedrijfsarts of het Uwv vastgestelde medische noodzaak, niet langer vanzelfsprekend was.
4.4.
Dat aan betrokkene een langere tijd had moeten worden gegund om met deze nieuwe wind om te gaan, volgt de Raad niet nu betrokkene daarvoor voldoende tijd heeft gekregen en zelf geen stappen heeft gezet om uit dit verschil in inzicht over het rooster te komen. Door vast te houden aan de invulling van de urenbeperking op zijn manier, terwijl daarvoor geen medische grondslag aanwezig was, heeft hij laten zien dat hij geen gevoel voor verhoudingen heeft en niet bereid is redelijke verzoeken van zijn leidinggevende op te volgen.
4.5.
Dat daarvan sprake was, ziet de Raad ook bevestigd in hoe betrokkene is omgegaan met de gehoortraining in het Erasmus Medisch Centrum. In het gesprek op 15 februari 2010 is daarover afgesproken dat de gehoortrainingen in eigen tijd zouden moeten plaatsvinden. In het rooster tot begin april 2010 kon hiermee slechts voor de vrijdag rekening worden gehouden. Voor de dinsdag lukte dat niet. Zo heeft de roostermaker dat ook in het lesrooster verwerkt. Betrokkene heeft laten weten dit onder protest te aanvaarden. Toch heeft hij er vervolgens voor gekozen op om dinsdag 2 maart 2010, terwijl het rooster dat niet toeliet en zonder dat hem daarvoor verlof was toegekend, twee lesuren te laten vervallen om naar de training te gaan. Ten gevolge waarvan hij zijn klas zonder docent heeft laten zitten.
4.6.
Gelet op het vorenstaande volgt de Raad de rechtbank in het oordeel dat de stichting zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het goede wijze vervullen van de functie vereist zijn bij betrokkene ontbreken en hij derhalve ongeschikt is voor het verrichten van zijn functie anders dan vanwege ziekte.
4.7.
Naar vaste rechtspraak (CRvB 18 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL9739) is een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken, in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren.
4.8.
De Raad volgt de rechtbank in het oordeel dat betrokkene in de periode
2 februari 2010 tot en met 27 september 2010 voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn houding en gedrag te verbeteren. Uit de verslagen van de verschillende gesprekken die met betrokkene zijn gevoerd, blijkt dat steeds met betrokkene is besproken dat een andere opstelling van hem verlangd werd en dat daarover ook met hem afspraken zijn gemaakt. Echter, betrokkene heeft steeds laten zien zich niet te willen schikken in de wensen van G ten aanzien van het lesrooster maar slechts te volharden in zijn niet medisch onderbouwde standpunt. Een verdere verbeterkans hoefde dan ook niet te worden gegeven.
4.9.
Om die reden is de Raad ook van oordeel dat het niet noodzakelijk was dat alsnog een formele beoordeling diende plaats te vinden alvorens tot een ongeschiktheidsontslag kon worden overgegaan. In de verschillende gesprekken met G is telkens het functioneren van betrokkene en de daaruit voortvloeiende verbeterpunten aan de orde gekomen. Een formele beoordeling was dan ook niet meer noodzakelijk.
4.10. Het hoger beroep van betrokkene slaagt dan ook niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Gelet hierop behoeft het voorwaardelijk hoger beroep van de stichting geen bespreking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en E.J.M. Heijs en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2014.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) C. Moustaïne

IJ