2.5.Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak 2 heeft de korpschef op 16 juni 2014 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (nader besluit), die op de voet van artikel 6:19 van de Awb bij de beoordeling zal worden betrokken.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.1.De overplaatsing van betrokkene is gebaseerd op artikel 64 van het Barp, op grond van welk artikel de ambtenaar, indien het belang van de dienst dat in bijzondere gevallen vordert, verplicht is een andere functie te vervullen dan die waarin hij is aangesteld, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 10 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2009) bestaat een overplaatsing uit twee componenten, namelijk het ontheffen uit de eigen functie en het opdragen van een andere functie. De nieuwe functie moet passend zijn. 3.1.2.In hoger beroep heeft betrokkene gesteld dat de kritiek op zijn functioneren na januari 2011 geleidelijk aan is verstomd en dat hij in de laatste twee maanden geen commentaar heeft gekregen op zijn functioneren. Van een acute situatie om hem te verplaatsen was geen sprake. De begeleiders waren volgens betrokkene ten onrechte negatief en vooringenomen.
3.1.3.In het formulier jaargesprek van 6 juni 2011 is de functievervulling met betrekking tot de gedragscompetenties onvoldoende bevonden. Mede gelet op de diverse voorbeelden die daarin zijn genoemd, onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat aannemelijk is dat het voor de werkzaamheden van betrokkene als [naam functie] noodzakelijke vertrouwen bij de leidinggevende en een deel van het team ontbreekt. De werkzaamheden binnen het observatieteam vereisen dat de collega’s volledig op elkaar kunnen vertrouwen en uit het formulier jaargesprek van 6 juni 2011 volgt dat betrokkene een te groot risico vormde voor zichzelf en zijn omgeving bij de zeer gevaarlijke en gevoelige acties die plaatsvinden. In dat licht bezien heeft de korpschef terecht besloten dat sprake was van een bijzonder geval dat de tijdelijke overplaatsing vorderde. Voor de gestelde vooringenomenheid van begeleiders is in de stukken geen aanknopingspunt te vinden. Niet bestreden is dat de opgedragen functie van Generalist tactische recherche passend is. De korpschef mocht dus gebruik maken van zijn bevoegdheid tot overplaatsing.
3.1.4.Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 slaagt niet.
3.2.1.Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 13 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:905) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat die beoordeling op onvoldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het betrokken bestuursorgaan met concrete feiten onderbouwen dat het oordeel niet op onvoldoende gronden berust. Niet doorslaggevend is dan of ieder feit juist is vastgesteld of geduid. Het gaat erom of het totale beeld van de beoordeling deze toetsing doorstaat. 3.2.2.In hoger beroep heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat de negatieve beoordeling van 14 november 2011, na bezwaar met enige aanpassing gehandhaafd bij besluit van 29 juni 2012, voldoende is onderbouwd. Tot 26 april 2011 is het functioneren van betrokkene in een uitgebreide verslaglegging van de diverse inzetten vastgelegd. Van de laatste zes weken tot 6 juni 2011 is geen inhoudelijke informatie over het functioneren van betrokkene bekend. Wel is bekend dat betrokkene heeft deelgenomen aan twaalf inzetten, waarvan elf statisch en één dynamisch. Na een dynamische observatie vindt een debriefing plaats, waarbij de gehanteerde werkwijze en de resultaten worden besproken en vastgelegd bij proces-verbaal. De statische observaties worden plenair geëvalueerd door degene die de leiding had over de inzet en dat zijn geen inzetten waarop het volledige functioneren van betrokkene kan worden beoordeeld.
3.2.3.Anders dan de rechtbank heeft overwogen, vormt het feit dat geen gegevens bekend zijn over het functioneren van betrokkene in die laatste periode van zes weken geen belemmering om ook die weken deel uit te laten maken van de beoordelingsperiode. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat binnen het beoordelingstijdvak bepaalde perioden een zwaarder accent kunnen krijgen, omdat juist in die perioden veel gebeurtenissen plaatsvinden die illustratief zijn voor het totaalbeeld van het functioneren. Dat de inzetten in de laatste zes weken geen inzetten betroffen waarop betrokkenes volledige functioneren beoordeeld kon worden, maakt dit niet anders.
3.2.4.De negatieve scores B bij de gedragscompetenties integriteit, samenwerken, besluitvaardigheid, stressbestendigheid en omgaan met details, zijn onderbouwd met voorbeelden. Die voorbeelden zijn ontleend aan de uitgebreide verslaglegging in de formulieren jaargesprek van 30 november 2010 en 6 juni 2011 van het functioneren van betrokkene bij dynamische inzetten.
3.2.5.De gedragscompetentie integriteit is gewaardeerd met een B. De definitie van integriteit luidt: “Handhaven van sociale en ethische waarden en normen in het werk, ook als de verleiding of druk om het minder nauw te nemen groot is. Vertrouwen wekken in eigen professionaliteit en integriteit.” De score B is gebaseerd op het gebrek aan vertrouwen in het functioneren van betrokkene. Daarbij zijn in het bestreden besluit 2 als voorbeelden genoemd dat een collega na een incident heeft aangegeven geen vertrouwen in betrokkene te hebben en hem niet meer te willen coachen of hem te helpen bij nieuwe inzetten en dat betrokkene alsnog foto’s is gaan maken terwijl dat niet tot de basiswerkzaamheden behoorde, waartoe zijn werkzaamheden waren beperkt. Het verlies van vertrouwen in betrokkene door een collega is een subjectief gegeven. Nu ook niet duidelijk is geworden welke gebeurtenis heeft geleid tot dat verlies aan vertrouwen, is dit gegeven onvoldoende concreet om aan de score ten grondslag te leggen. Het feit dat betrokkene tegen de afspraken in foto’s heeft gemaakt tijdens een inzet, is geen functioneringsaspect dat afbreuk doet aan de gedragscompetentie integriteit, zodat ook dit voorbeeld niet aan de score B ten grondslag kan worden gelegd.
3.2.6.Betrokkene heeft in verband met de competentie integriteit nog gesteld dat het incident waarbij hij een tas met gegevensdragers onbeheerd heeft achtergelaten op het kantoor, waarin mogelijk zijn dienstpistool zat, geen voorbeeld kan zijn bij de negatieve score op integriteit, omdat hij dat incident direct met zijn leidinggevende heeft besproken. De Raad merkt op dat de korpschef dat incident in navolging van het advies van de bezwaar-adviescommissie in het bestreden besluit 2 niet meer aan de beoordeling ten grondslag heeft gelegd, zodat dit verder buiten bespreking kan blijven.
3.2.7.Uit het vorenstaande volgt dat de motivering van het negatieve oordeel van de competentie integriteit niet houdbaar is. De korpschef heeft ter zitting van de Raad geen andere concrete feiten weten te noemen die aan de onvoldoende score van integriteit ten grondslag kunnen worden gelegd. De Raad ziet daarom aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en zal de score voor integriteit vaststellen op C.
3.2.8.Het vorenstaande neemt niet weg dat de overige onvoldoende scores bij de gedragscompetenties samenwerken, besluitvaardigheid, stressbestendigheid en omgaan met details, zijn onderbouwd met concrete gegevens die direct herleidbaar zijn uit de formulieren jaargesprek van 30 november 2010 en 6 juni 2011. Daarbij is betrokkene voortdurend begeleid geweest en het functioneren is steeds geëvalueerd en vastgelegd. Dit betreft ook het functioneren van betrokkene in de periode van 1 januari tot 26 april 2011, waarin hij gedurende vier maanden een verbeterkans heeft gekregen. Ondanks het niet in stand blijven van de score bij integriteit, kan niet worden gezegd dat de beoordeling in zijn geheel bezien op onvoldoende gronden berust.
3.2.9.Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep tegen de tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak 2 in zoverre slaagt. De aangevallen uitspraak 2 moet worden vernietigd, het beroep tegen de bij bestreden besluit 2 gehandhaafde beoordeling moet gegrond worden verklaard, bestreden besluit 2 moet worden vernietigd voor zover daarbij de score voor de gedragscomponent integriteit is vastgesteld op B. De score voor de gedragscomponent integriteit moet worden vastgesteld op C.
Definitieve overplaatsing
3.3.1.Voor de definitieve verplaatsing geldt de toetsing zoals hierboven vermeld in 3.1.1.
3.3.2.Nadat in december 2010 was vastgesteld dat het functioneren onvoldoende was, is aan betrokkene een verbeterkans gegund gedurende vier maanden. De eerste verantwoordelijkheid voor de begeleiding is overgedragen aan I, omdat sprake was van spanningen tussen betrokkene en P. In die vier maanden heeft betrokkene, zoals vastgesteld in de beoordeling, nog steeds niet op een voldoende niveau gefunctioneerd. Anders dan in de tussenuitspraak van de rechtbank is overwogen, is in het formulier jaargesprek van 6 juni 2011, onder verwijzing naar de daarin vermelde verslagen van het functioneren, toegelicht waarom de coaches hebben geadviseerd de samenwerking met betrokkene te beëindigen, hetgeen mede is gebaseerd op het functioneren in de eerste vier maanden van 2011. Van belang is dat de aard van de functie met zich brengt dat de leden van het team en de leidinggevende elkaar blindelings moeten kunnen vertrouwen. Het zich niet houden aan afspraken kan levensbedreigende situaties voor het individu, teamleden en derden opleveren. De operationeel chef is tot de conclusie gekomen dat na een jaar en vijf maanden niet voldoende vertrouwen bestaat in de ontwikkeling van betrokkene om met elkaar verder te gaan. Dat betrokkene in de laatste zes weken van het beoordelingstijdvak geen kritiek heeft ontvangen op zijn functioneren, neemt niet weg dat betrokkene juist tijdens de dynamische observaties die hoofdzakelijk voordien hebben plaatsgevonden en essentieel zijn voor het volledige beeld over het functioneren, niet op een voldoende niveau heeft gefunctioneerd.
3.3.3.De onder 3.3.2 beschreven situatie levert een bijzonder geval op in de zin van artikel 64 van het Barp, waarin het belang van de dienst de overplaatsing van betrokkene vordert. Nu niet in geschil is dat de opgedragen functie van Rechercheur tactische recherche passend is, betekent dit dat de korpschef bevoegd was betrokkene te over te plaatsen. De Raad ziet geen aanleiding om de wijze waarop de korpschef van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt in rechte onhoudbaar te achten.
3.3.4.De hoger beroepen tegen de tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak 2 slagen in zoverre en het beroep tegen de definitieve overplaatsing moet ongegrond worden verklaard.
4. Met de vernietiging van de aangevallen uitspraak 2, komt de grondslag aan het nadere besluit te ontvallen. De Raad zal ook dat besluit vernietigen.
5. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen tot vergoeding van proceskosten van betrokkene. Deze worden begroot op € 487,- aan in hoger beroep verleende rechtsbijstand.