In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, een man afkomstig uit Somalië, had een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, die vervolgens de aanvraag doorstuurde naar het college van Sittard-Geleen. Het college van Sittard-Geleen heeft de aanvraag afgewezen, met het argument dat het Rijk verantwoordelijk is voor de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, maar de appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gemeente Sittard-Geleen geen zorgtaak heeft voor maatschappelijke opvang zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en de relevante wetgeving, waaruit blijkt dat alleen aangewezen gemeenten bevoegd zijn om besluiten te nemen over aanvragen voor maatschappelijke opvang. De Raad concludeert dat het college van Sittard-Geleen niet bevoegd is om op de aanvraag van de appellant te beslissen, en vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op een totaal van € 2.892,-.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om zich aan de wettelijke kaders te houden bij het verlenen van maatschappelijke opvang en de rol van de Raad in het waarborgen van deze wetgeving.