4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Namens appellant is ter zitting van de Raad verzocht om de onderhavige procedure aan te houden, totdat de rechtbank Den Haag op het beroep van appellanten tegen de reeds genoemde besluitvorming van het college van de gemeente Leiden heeft beslist. De Raad wijst het verzoek om aanhouding af, omdat hij van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank Den Haag in de voornoemde procedure geen (directe) consequenties heeft voor het onderhavige hoger beroep en verwijst daarbij naar de volgende overwegingen.
4.2.Evenals in zijn uitspraak van 13 juni 2012, LJN BW8950, ziet de Raad zich thans ambtshalve voor de vraag gesteld of het college ten aanzien van een verzoek om maatschappelijke opvang in het kader van de Wmo bevoegd is te beslissen op de aanvraag. Voor het wettelijke kader verwijst Raad naar deze uitspraak.
4.3.De Raad is ook thans van oordeel dat op grond van het bepaalde bij en krachtens artikel 20, eerste lid, van de Wmo aan daartoe aangewezen gemeenten een zorgtaak is opgedragen om beleid te realiseren ter zake van vormen van maatschappelijke opvang als bedoeld in artikel 1, eerste lid , onder c, van de Wmo. Uit de van toepassing zijnde regelgeving blijkt dat de gemeente Katwijk niet tot de daartoe aangewezen gemeenten behoort.
4.4.In r.o. 4.3.3 van de uitspraak van de Raad van 15 april 2010, LJN BM3583, is geoordeeld dat de bevoegdheid om de in 4.3 bedoelde zorgtaak uit te oefenen door middel van het nemen van besluiten over de toegang tot maatschappelijke opvang bij het college van burgemeester en wethouders van een aangewezen gemeente berust.
4.5.Artikel 20, eerste en vierde lid, van de Wmo dient, mede in het licht van de op artikel 20, eerste lid, van de Wmo gebaseerde nadere regelgeving, zo te worden uitgelegd dat de aan het college van burgemeester en wethouders van de aangewezen gemeenten toekomende bevoegdheid om te beslissen op een aanvraag om maatschappelijke opvang als bedoeld in de Wmo een exclusieve bevoegdheid is in die zin dat deze bevoegdheid niet toekomt aan het college van burgemeester en wethouders van een niet aangewezen gemeente. Hiervoor heeft de Raad in zijn voornoemde uitspraak van 13 juni 2012 steun gevonden in artikel 20, eerste lid en vierde lid, van de Wmo, waarin de centrumgemeenten een zorgtaak is toebedeeld waarvoor zij een specifieke uitkering ontvangen. In de Memorie van Toelichting bij de Wmo (Kamerstukken II 2004/05, 30 131, nr. 3) staat met betrekking tot artikel 20, vierde lid, van de Wmo te lezen dat inzicht in gemeentelijk beleid op rijksniveau nodig is om te kunnen beoordelen of het met de uitkeringen beoogde doel - het voeren van een samenhangend en integraal beleid op de terreinen maatschappelijke opvang (inclusief vrouwenopvang) en verslavingsbeleid - ook daadwerkelijk wordt bereikt. Daartoe is volgens de regering van belang dat alleen centrumgemeenten beleid realiseren ten aanzien van vormen van maatschappelijke opvang als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wmo. Op die manier kan worden beoordeeld of sprake is van een evenwichtig patroon van voorzieningen gericht op alle doelgroepen van het beleid.
4.6.Uit de nota naar aanleiding van het verslag van 11 oktober 2005 (Kamerstukken II 2005/06, 30 131, nr. 29) heeft de Raad afgeleid dat de wetgever bewust heeft gekozen voor concentratie van de voorziening van maatschappelijke opvang bij de centrumgemeenten om handhaving van de crisisopvangfunctie te kunnen waarborgen. Verwezen wordt naar rechtsoverweging 5.5.2 van voornoemde uitspraak van de Raad van 13 juni 2012.
4.7.Nu uit het voorgaande volgt dat de gemeente Katwijk geen zorgtaak heeft voor activiteiten op het gebied van de maatschappelijke opvang als bedoeld in de Wmo, is het college niet bevoegd om op de aanvraag van 20 april 2011 om maatschappelijke opvang als bedoeld in de Wmo te beslissen.
4.8.Dit betekent dat het bestreden besluit, inhoudende de handhaving van de afwijzing van de aanvraag van maatschappelijke opvang bij besluit van 29 april 2011, wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd. De rechtbank heeft dat niet onderkend, zodat ook de aangevallen uitspraak in zoverre dient te worden vernietigd.
4.9.De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 29 april 2011 te herroepen en te bepalen dat het college niet bevoegd is om op de aanvraag om maatschappelijke opvang ingevolge de Wmo een besluit te nemen.