Uitspraak
OVERWEGINGEN
13 juli 2011 en in de bezwaarfase op het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van
11 november 2011. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat werknemer, na zijn ziekmelding op 5 oktober 2009, tot 21 mei 2011 bij betrokkene gedurende 40 uur per week tegen een aangepaste loonwaarde werkzaam is geweest. Na een arbeidskundig advies op basis van een door Wibbens ingesteld onderzoek is het werk van werknemer verdeeld naar 20 uren per week in aangepast eigen werk en de andere 20 uren per week gericht op re-integratie in het tweede spoor. Volgens de arbeidsdeskundige zijn de re-integratie-inspanningen van betrokkene onvoldoende, omdat werknemer zoals voorheen meer, te weten 40 uren per week, en duurzaam gere-integreerd kan worden in aangepast werk in het bedrijf van betrokkene. De bezwaararbeidsdeskundige heeft het standpunt onderschreven dat betrokkene op adequate wijze gedurende anderhalf jaar invulling aan zijn re-integratieverplichtingen heeft gegeven, maar dat ten onrechte na het advies van de externe arbeidsdeskundige is gekozen voor een mix van het eerste en het tweede spoor, terwijl het eerste spoor het beste perspectief lijkt te bieden. Ook hij concludeert dat de re-integratie-inspanningen van betrokkene onvoldoende zijn geweest en dat de loondoorbetalingsverplichting terecht is opgelegd.
re-integratie van werknemer in het eerste spoor wordt dan ook niet gevolgd. Bovendien past dit standpunt niet binnen het door betrokkene gevoerde beleid in het kader van de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter, op basis waarvan na de eerstejaars
evaluatie - het zogenoemde “opschudmoment”- van de werkgever mag worden verwacht dat naast de wellicht nog lopende re-integratie in het eigen bedrijf tevens voorbereidingen worden gestart met het oog op werk bij een andere werkgever (het tweede spoor). Gelet op de voorhanden arbeidskundige rapporten bestond onvoldoende concreet perspectief op duurzame hervatting in het eigen bedrijf bij betrokkene, zodat de re-integratie-inspanningen terecht mede zijn gericht op het tweede spoor. Appellant heeft daarom op onjuiste gronden geconcludeerd dat het eerste spoor ten onrechte vroegtijdig is verlaten, waardoor onvoldoende
re-integratie-inspanningen zijn verricht. Het besluit tot het opleggen van een loonsanctie aan betrokkene is terecht door de rechtbank vernietigd.
€ 280,- voor verletkosten van betrokkene. Het totaalbedrag is € 1.538,79.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij is bepaald dat het Uwv een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene dient te nemen;
- herroept het besluit van 15 juli 2011;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 466,- wordt geheven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van
- € 1.538,79;
- bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder nr. 13/5796 BESLU ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent de gevraagde schadevergoeding door betrokkene.
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013.