ECLI:NL:CRVB:2014:4239
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- F. Hoogendijk
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten, die vanaf 1 oktober 2008 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De aanleiding voor de intrekking was een melding dat appellant werkzaamheden verrichtte in de marktkraam van zijn dochter op de Beverwijkse Bazaar, zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Castricum. Na een onderzoek door de sociale recherche, waarin onder andere waarnemingen en verhoren plaatsvonden, concludeerde het college dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden. Dit leidde tot een besluit van 31 oktober 2012, waarin de bijstand over een bepaalde periode werd ingetrokken en een bedrag van € 25.610,38 werd teruggevorderd.
In het bestreden besluit van 18 april 2013 werd de bijstand over de zaterdagen en zondagen in de betreffende periode herzien, en het terug te vorderen bedrag verlaagd naar € 6.627,14. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, maar appellanten gingen in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden. De Raad stelt vast dat appellant substantieel heeft bijgedragen aan de marktkraam van zijn dochter, wat niet als marginale hulp kan worden gekwalificeerd. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, maar dat de herziening van de bijstand over 21 april 2012 niet kan worden gehandhaafd. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond, herroept het besluit van 31 oktober 2012 voor zover het de herziening van de bijstand over 21 april 2012 betreft, en draagt het college op om een nieuwe beslissing te nemen over de terugvordering. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en wettelijke rente aan appellanten.