ECLI:NL:CRVB:2014:4231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
13-3490 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de aangevallen uitspraak inzake WW-uitkering en uitvoering van de tussenuitspraak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een geschil tussen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en een betrokkene over de toekenning van een WW-uitkering voor de periode van 1 augustus 2012 tot en met 31 oktober 2012. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv ten onrechte de uitkering had ontzegd. In de tussenuitspraak van 10 september 2014 heeft de Centrale Raad geoordeeld dat het Uwv alsnog de betrokkene in aanmerking moest brengen voor de WW-uitkering. Op 15 oktober 2014 heeft het Uwv uitvoering gegeven aan deze tussenuitspraak door de betrokkene alsnog in aanmerking te brengen voor de uitkering met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2012.

De Centrale Raad heeft in deze uitspraak vastgesteld dat het Uwv inmiddels aan de tussenuitspraak heeft voldaan en dat er geen aanleiding is om de opdracht van de rechtbank te bevestigen. De betrokkene heeft geen zienswijze ingediend tegen het besluit van 15 oktober 2014, wat betekent dat het Uwv aan zijn bezwaren tegemoet is gekomen. De Raad heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien er geen kosten zijn opgegeven die voor vergoeding in aanmerking komen.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, behoudens voor zover deze bepaalde dat het Uwv opnieuw moest beslissen op het bezwaar van de betrokkene tegen een eerder besluit van 23 augustus 2012. Tevens is er een griffierecht van € 478,- opgelegd aan het Uwv.

Uitspraak

13/3490 WW
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2013 en tegen de uitspraak van die rechtbank van 5 juni 2013, 12/9733 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 10 september 2014 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2014:3060, gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft appellant op 15 oktober 2014 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Betrokkene is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over het besluit van 15 oktober 2014 naar voren te brengen. Van die gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer, waarna het onderzoek is gesloten.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten.

OVERWEGINGEN

1. Bij de tussenuitspraak is geoordeeld dat appellant betrokkene ten onrechte over de periode van 1 augustus 2012 tot en met 31 oktober 2012 uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft ontzegd.
2. Bij besluit van 15 oktober 2014 heeft appellant betrokkene alsnog met ingang van
1 augustus 2012 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering.
3. Het hoger beroep slaagt niet. Uit overweging 4.7 van de tussenuitspraak volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard en het bestreden besluit heeft vernietigd. Vastgesteld wordt dat appellant inmiddels uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak, zodat er geen aanleiding is de opdracht van de rechtbank te bevestigen.
4. Betrokkene heeft geen zienswijze tegen het besluit van 15 oktober 2014 naar voren gebracht. De Raad houdt het er daarom voor dat met dit besluit aan de bezwaren van betrokkene tegemoet is gekomen, zodat dit besluit niet in de beoordeling wordt betrokken.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij is bepaald dat appellant opnieuw moet beslissen op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 23 augustus 2012;
  • bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 478,- wordt geheven
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) P. Boer

JL