ECLI:NL:CRVB:2014:4194

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
13-582 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging loongerelateerde WGA-uitkering na medisch onderzoek en bezwaar

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant, die sinds 11 januari 2008 een uitkering ontving op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 17 december 2008 besloten dat de uitkering per 29 maart 2009 zou eindigen, waarna appellant recht zou hebben op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Op 21 juni 2011 heeft het Uwv de loonaanvullingsuitkering van appellant beëindigd, omdat hij niet meer arbeidsongeschikt zou zijn volgens de Wet WIA. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarna een verzekeringsarts bezwaar en beroep hem heeft onderzocht en nieuwe medische gegevens heeft bestudeerd. Deze arts concludeerde dat er beperkingen moesten worden opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), maar dat de mate van arbeidsongeschiktheid op 28,77% was vastgesteld.

Appellant heeft in beroep aangevoerd dat de bevindingen van het Uwv niet objectief waren, omdat een fraudeonderzoek in 2009 leidend zou zijn geweest. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, oordelend dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om de conclusies van de verzekeringsarts in twijfel te trekken. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere conclusies konden ondermijnen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 december 2014.

Uitspraak

13/582 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 14 december 2012, 12/2002 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Anik, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2014. Voor appellant is verschenen mr. Anik. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 11 januari 2008 is aan appellant een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Bij besluit van 17 december 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant met ingang van 29 maart 2009 eindigt en dat hij met ingang van die datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Bij besluit van 21 juni 2011 heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant met ingang van 21 augustus 2011 beëindigd. Het Uwv heeft op grond van medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat appellant niet arbeidsongeschikt in de zin van de Wet WIA is gebleken.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 juni 2011 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant onderzocht en de in bezwaar verkregen nieuwe medische gegevens bestudeerd. In het rapport van 5 maart 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat voor appellant per de datum in geding, zijnde
21 augustus 2011, beperkingen moeten worden opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Op basis van deze FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw vastgesteld. In het rapport van 10 april 2012 komt hij tot de conclusie dat er sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van 28,77%. Gelet op deze bevindingen heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 31 mei 2012 (bestreden besluit) het bezwaar, met verbetering van de motivering, ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de mate van arbeidsongeschiktheid weliswaar is gewijzigd, maar dat de arbeidsongeschiktheidsklasse ongewijzigd minder dan 35% bedraagt.
2.1.
In beroep heeft appellant aangevoerd dat de bevindingen van het Uwv niet objectief zijn vastgesteld nu daarbij een fraudeonderzoek door de afdeling Handhaving in 2009 leidend is geweest. Voorts meent appellant dat hij vanwege zijn lichamelijke en psychische beperkingen de geselecteerde functies niet kan vervullen.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat in dit geval de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek en dat het onderzoek door de afdeling Handhaving in 2009 (fraudeonderzoek) hieraan niet ten grondslag heeft gelegen. De rechtbank heeft het medisch onderzoek van het Uwv volledig en zorgvuldig geacht en geen aanleiding gezien om de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische beperkingen van appellant in twijfel te trekken. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien te oordelen dat, uitgaande van de juistheid van de door het Uwv bij appellant aangenomen beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid, appellant de geduide functies niet zou kunnen vervullen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich opnieuw op het standpunt gesteld dat het fraudeonderzoek leidend is geweest in de besluitvorming inzake de mate van arbeidsongeschiktheid. Met de opmerking van de psychiater R.L. Leta in diens rapport van
5 april 2011 dat appellant zich niet goed laat onderzoeken en de opmerking van de arts
M. Sakarya in de brief van 3 februari 2012 dat moeilijk uitspraak te doen is over de verdere prognose, staat volgens appellant vast dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische beperkingen en dat deze op onzorgvuldige wijze zijn vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft de gronden die appellant eerder in beroep tegen het bestreden besluit naar voren heeft gebracht afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen worden onderschreven.
4.2.
Gemachtigde van appellant heeft ter zitting desgevraagd de stelling dat het Uwv vooringenomen was ten tijde van het heronderzoek, niet nader kunnen concretiseren. Dat het fraudeonderzoek -mogelijk- aanleiding is geweest tot dat heronderzoek is onvoldoende om te kunnen concluderen tot vooringenomenheid.
4.3.
De omstandigheid dat aan appellant met ingang van 11 januari 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid werd toegekend brengt, anders dan ter zitting is betoogd, niet mee dat de vaststelling dat er voor appellant per 21 augustus 2011 geen recht bestaat op een uitkering op grond van de Wet WIA, als onjuist moet worden bestempeld. Het Uwv heeft ter zitting nader toegelicht dat op basis van de onderzoeksbevindingen en de medische gegevens betrekking hebbend op de datum in geding de belastbaarheid van appellant is vastgesteld.
4.4.
De in hoger beroep opnieuw naar voren gebrachte opmerkingen van Leta en van Sakarya bieden geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van appellant dat de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn beperkingen. Met name kan worden verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 maart 2012, waarin inzichtelijk en overtuigend is ingegaan op de bezwaren van appellant in verband met de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.5.
Ten aanzien van de arbeidskundige kant van het bestreden besluit kan worden volstaan met verwijzing naar de overweging in de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank oordeelt dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad maakt deze overweging tot de zijne.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) B. Rikhof

RB