ECLI:NL:CRVB:2014:4193

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
13-696 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om een uitkering op grond van de Wet Wajong na langdurig tijdsverloop

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, geboren op 19 september 1956, had op 25 februari 2011 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet Wajong. Deze aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op 21 maart 2011, en het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing werd op 5 oktober 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, met de overweging dat de appellant zijn aanvraag meer dan 38 jaar na de relevante periode had ingediend, waardoor het risico dat medische gegevens niet meer te achterhalen zijn voor zijn rekening kwam.

De appellant stelde in hoger beroep dat hij vóór zijn zeventiende verjaardag volledig arbeidsongeschikt was en dat hij niet eerder een aanvraag had kunnen indienen omdat hij niet op de hoogte was van de regelgeving. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de omstandigheid dat de medische situatie niet meer verantwoord kon worden vastgesteld, voor rekening van de appellant moest blijven. De Raad concludeerde dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had ingebracht die de aard en omvang van zijn arbeidsbeperkingen in de relevante periode konden onderbouwen. Het Uwv had voldoende aangetoond dat de appellant niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt volgens de Wet Wajong.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 12 december 2014.

Uitspraak

13/696 WWAJ
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
11 januari 2013, 11/1966 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2014. Appellant en zijn gemachtigde zijn daar, zoals tevoren was bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op 19 september 1956, heeft met een op 25 februari 2011 door het Uwv ontvangen formulier een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong).
1.2.
Bij besluit van 21 maart 2011 heeft het Uwv de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet Wajong afgewezen.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 5 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 maart 2011 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant niet heeft voldaan aan één of meerdere voorwaarden om als jonggehandicapte in de zin van de Wet Wajong te kunnen worden aangemerkt.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, kort samengevat, vastgesteld dat appellant zijn aanvraag ruim 38 jaar na het ter beoordeling voorliggende tijdvak, zijnde 19 september 1973 tot
19 september 1974, heeft ingediend. Met verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2011:BP8002) heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen voor risico blijft van degene die (alsnog) de (verlate) aanvraag doet. Niet gesteld noch gebleken is dat appellant niet in staat was deze aanvraag eerder in te dienen. Het nadeel van de omstandigheid dat de medische situatie van appellant niet meer met zekerheid is vast te stellen, moet voor zijn rekening en risico worden gebracht. Informatie over de medische situatie van appellant in zijn jeugd en rondom zijn 17e levensjaar is niet aanwezig.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat hij reeds vóór zijn zeventiende verjaardag volledig arbeidsongeschikt is geweest en dat daarna is gebleven. Naar zijn mening heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie ten tijde van de periode in geding niet meer verantwoord is vast te stellen, voor zijn risico dient te blijven. Hij stelt dat hij niet in staat is geweest eerder een aanvraag in te dienen omdat hij niet op de hoogte was van de geldende regelgeving en hierover door de sociale dienst onjuist is geïnformeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht vooropgesteld dat uit vaste rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2011:BP8002) blijkt dat de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen voor rekening moet blijven van degene die (alsnog) een aanvraag indient. Nu appellant ruim 38 jaar na de gestelde arbeidsongeschiktheid zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet Wajong heeft ingediend heeft hij daarmee het risico genomen dat de medische gegevens uit die tijd (de jaren 1973-1974) niet meer achterhaald kunnen worden.
4.2.
Hetgeen in hoger beroep door appellant is gesteld, vormt in essentie een herhaling van de gronden die bij de rechtbank zijn aangevoerd en die in de aangevallen uitspraak gemotiveerd zijn besproken en ongegrond verklaard. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die aanknopingspunten bieden om de aard en omvang van de arbeidsbeperkingen van appellant in de relevante periode te kunnen vaststellen. Hij heeft voorts zijn standpunt dat hij door de sociale dienst onjuist is geïnformeerd, wat daarvan ook zij, niet met concrete gegevens onderbouwd. Het Uwv heeft voldoende onderbouwd dat appellant niet kan worden aangemerkt als jonggehandicapte in de zin van artikel 2:3 van de Wet Wajong.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen, kan het hoger beroep niet slagen en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) M. Crum

MK