ECLI:NL:CRVB:2014:4193
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- J.P.M. Zeijen
- R.E. Bakker
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om een uitkering op grond van de Wet Wajong na langdurig tijdsverloop
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, geboren op 19 september 1956, had op 25 februari 2011 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet Wajong. Deze aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op 21 maart 2011, en het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing werd op 5 oktober 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, met de overweging dat de appellant zijn aanvraag meer dan 38 jaar na de relevante periode had ingediend, waardoor het risico dat medische gegevens niet meer te achterhalen zijn voor zijn rekening kwam.
De appellant stelde in hoger beroep dat hij vóór zijn zeventiende verjaardag volledig arbeidsongeschikt was en dat hij niet eerder een aanvraag had kunnen indienen omdat hij niet op de hoogte was van de regelgeving. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de omstandigheid dat de medische situatie niet meer verantwoord kon worden vastgesteld, voor rekening van de appellant moest blijven. De Raad concludeerde dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had ingebracht die de aard en omvang van zijn arbeidsbeperkingen in de relevante periode konden onderbouwen. Het Uwv had voldoende aangetoond dat de appellant niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt volgens de Wet Wajong.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 12 december 2014.