In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich met zwangerschapsgerelateerde klachten ziek had gemeld. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de conclusie dat er geen recht op een WIA-uitkering bestond. Appellante was van mening dat haar beperkingen niet correct waren ingeschat en dat zij meer ondersteuning nodig had.
De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was en dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht. De rechtbank oordeelde dat de informatie die in beroep was overgelegd, geen nieuwe medische gegevens bevatte die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had rekening gehouden met de psychische problematiek van appellante en had aanvullende beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft appellante, samen met haar gemachtigde, niet deelgenomen, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen. De Raad heeft de argumenten van appellante opnieuw overwogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe gronden waren aangevoerd die de eerdere oordelen konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beperkingen van appellante in de FML niet waren onderschat.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om nieuwe en relevante informatie aan te leveren in bezwaar- en beroepsprocedures.