ECLI:NL:CRVB:2014:4187

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
12-4277 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich met zwangerschapsgerelateerde klachten ziek had gemeld. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de conclusie dat er geen recht op een WIA-uitkering bestond. Appellante was van mening dat haar beperkingen niet correct waren ingeschat en dat zij meer ondersteuning nodig had.

De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was en dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht. De rechtbank oordeelde dat de informatie die in beroep was overgelegd, geen nieuwe medische gegevens bevatte die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had rekening gehouden met de psychische problematiek van appellante en had aanvullende beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft appellante, samen met haar gemachtigde, niet deelgenomen, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen. De Raad heeft de argumenten van appellante opnieuw overwogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe gronden waren aangevoerd die de eerdere oordelen konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beperkingen van appellante in de FML niet waren onderschat.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om nieuwe en relevante informatie aan te leveren in bezwaar- en beroepsprocedures.

Uitspraak

12/4277 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 26 juni 2012, 11/4065 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.P.J.M. van Gestel, werkzaam bij ARAG, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2014. Appellant en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als incassomedewerkster voor 40 uur per week. Zij heeft zich met ingang van 10 maart 2009 met zwangerschapsgerelateerde klachten ziek gemeld. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts appellante onderzocht en de beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
19 mei 2011. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige geoordeeld dat appellante ongeschikt is voor het eigen werk, maar geschikt is voor passende functies, op grond waarvan het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 8,01%. Bij besluit van 15 juni 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan omdat appellante met ingang van 28 juni 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft desgevraagd informatie van psychotherapeut G. van der Kooij van 3 oktober 2011 ontvangen. Daaruit blijkt dat appellante vanuit haar persoonlijkheid de neiging tot controle heeft en zij psychische klachten heeft ontwikkeld nadat het HELLP-syndroom tijdens de eerste zwangerschap is opgetreden en ook de tweede zwangerschap niet vlekkeloos is verlopen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapport van 14 oktober 2011 in de ontvangen informatie aanleiding gezien de beperkingen van appellante in de FML aan te scherpen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport de geselecteerde functies gewijzigd, maar vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd minder dan 35% bedraagt. Bij beslissing op bezwaar van 14 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 juni 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingesteld beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat de beperkingen van appellante niet zijn onderschat. De ter zitting overhandigde brief van de psycholoog van de Riagg van 5 maart 2012 is volgens de rechtbank inhoudelijk nagenoeg gelijk aan de eerdergenoemde brief van Van der Kooij, die de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling heeft meegewogen. De brief van de RIAGG biedt volgens de rechtbank geen aanknopingspunten om de vastgestelde belastbaarheid voor onjuist te houden. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat in de rapporten van de arbeidsdeskundigen bezwaar en beroep van
9 november 2011 en 29 maart 2012 voldoende is gemotiveerd op grond waarvan de geduide functies voor appellante als passend kunnen worden aangemerkt.
3. In hoger beroep is herhaald dat de beperkingen van appellante zijn onderschat en dat zij medisch gezien niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en de informatie van de behandelend sector kenbaar in hun beoordeling meegewogen. De in beroep overgelegde informatie bevat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in essentie geen nieuwe medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met de psychische problematiek rekening gehouden en hiertoe een aanvullende beperking in de FML aangenomen. Appellante is aangewezen geacht op een voorspelbare werksituatie in een rustige werkomgeving, zonder veelvuldige deadlines en productiepieken. Er is een beperking aangenomen voor conflicthantering en ten aanzien van verhoogd persoonlijk risico. Voorts is een aanvullende beperking aangenomen voor onder meer het kunnen buigen, tillen, klimmen en staan tijdens het werk. In de beschikbare gegevens zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt dat de beperkingen van appellante in de FML van 14 oktober 2011 zijn onderschat.
4.2.
Ten aanzien van de medische geschiktheid van de geselecteerde functies wordt overwogen dat er geen nadere gronden zijn aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat appellante niet tot het vervullen van die functies in staat kan worden geacht.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) B. Rikhof

RB