ECLI:NL:CRVB:2014:4186

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
12-3608 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en terugvordering voorschot na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De appellante, die sinds 15 juli 2008 arbeidsongeschikt was, had een WIA-uitkering aangevraagd na een auto-ongeluk op 7 januari 2010. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de uitkering per 13 juli 2010, met als argument dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Tevens werd een voorschot op de uitkering teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

Tijdens de zitting op 19 september 2014 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. Appellante voerde aan dat haar medische beperkingen door het Uwv waren onderschat en overhandigde aanvullende medische rapportages, waaronder gegevens van behandelaars in Dubai. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de medische beperkingen van appellante niet waren onderschat. De ingebrachte medische gegevens uit Dubai waren niet volledig en correspondeerden niet met de Nederlandse onderzoeken.

De Raad bevestigde dat het Uwv bevoegd was om het voorschot terug te vorderen, aangezien was vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 december 2014.

Uitspraak

12/3608 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 mei 2012, 11/6194 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Mens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nadere stukken in het geding gebracht, met name medische rapportages.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Mens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 15 juli 2008 uitgevallen voor haar werkzaamheden als administratief medewerkster in verband met vocht in haar benen. Op 7 januari 2010 is appellante betrokken geweest bij een auto-ongeval ten gevolge waarvan zij onder meer hoofdpijn en vermoeidheidsklachten heeft ontwikkeld.
1.2.
Bij besluit van 18 mei 2011 heeft het Uwv geweigerd om appellante een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen per
13 juli 2010. Tevens is het voorschot op haar uitkering per 1 juni 2011 beëindigd en een bedrag van € 10.282,25 aan reeds betaalde voorschotten teruggevorderd.
1.3.
Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan is zij onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die op 13 september 2011 gerapporteerd heeft en een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens op 21 oktober 2011 geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
1.4.
Bij besluit van 24 oktober 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 mei 2011 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het door het Uwv verrichte medische onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen redenen zijn om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te onderschrijven.
3. In hoger beroep heeft appellante wederom aangevoerd dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Daartoe heeft appellante nadere gegevens van medisch behandelaars, onder meer in Dubai, overgelegd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Terecht en op goede gronden heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellante op 13 juli 2010 zijn onderschat. De door appellante ingebrachte medische gegevens doen daar niet aan af. De Raad onderschrijft hetgeen de verzekeringsarts bezwaar en beroep daaromtrent heeft opgemerkt in haar rapporten van
1 maart 2012 en 24 juli 2012, inhoudende -kort weergegeven- dat de bevindingen van de artsen in Dubai niet volledig corresponderen met de medische onderzoeken in Nederland, en ook geen follow-up hebben gevonden in behandelingen in Dubai. De behandelingen in Nederland hebben slechts bestaan uit pijnbestrijding en fysiotherapie. Met name is van belang de op 12 januari 2010, dus kort na het ongeval op 7 januari 2010, gemaakte X-CWK, waarvan de conclusie luidt: normale relatie in de facetgewrichten, geen overtuigende posttraumatische afwijkingen. Bovendien is appellante volgens eigen zeggen in november 2011 in Dubai een nieuw ongeval overkomen, zodat de medische onderzoeken van na die datum niet zonder meer relevant geacht kunnen worden voor de datum in geding.
4.2.
Nu het hoger beroep voor wat betreft de medische aspecten niet slaagt, dient appellante het aan haar verstrekte voorschot op de WIA-uitkering terug te betalen. Bij de toekenning van het voorschot is haar medegedeeld dat zij het voorschot zou moeten terugbetalen indien zou worden vastgesteld dat zij geen recht op een WIA-uitkering zou hebben. De Raad ziet geen redenen waarom het Uwv niet bevoegd zou zijn het verstrekte voorschot terug te vorderen. Ook op dit punt slaagt het hoger beroep daarom niet.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) W. de Braal

TM