In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Appellante had eerder een uitkering geweigerd gekregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op de grond dat zij werkloos was door eigen toedoen. De Raad had op 3 september 2014 een tussenuitspraak gedaan waarin werd geoordeeld dat het Uwv ten onrechte de uitkering had geweigerd. Het Uwv heeft vervolgens op 17 oktober 2014 een nieuw besluit genomen, waarin werd vastgesteld dat appellante met ingang van 14 mei 2012 recht had op een WW-uitkering van € 76,90 per dag.
Appellante heeft aangegeven dat het Uwv met dit nieuwe besluit volledig tegemoet is gekomen aan haar wensen in het hoger beroep. Aangezien appellante geen verzoek om schadevergoeding heeft ingediend, resteert er geen specifiek belang in deze procedure. De Raad heeft daarom besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 2.435,- voor verleende rechtsbijstand, en is bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 157,- aan appellante vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.