Uitspraak
mr. A. van der Weerd en mr. drs. A. Slovacek.
OVERWEGINGEN
2 april 2013 (bestreden besluit).
Centrale Raad van Beroep
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 19 december 2014, wordt het hoger beroep van appellant tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) behandeld. Appellant ontvangt sinds februari 2008 een AOW-pensioen, aangevuld met een partnertoeslag. In augustus 2010 heeft zijn partner een afkoopsom ontvangen van een pensioenfonds, wat leidde tot een herziening van de toeslag door de Svb. De Svb heeft de te veel betaalde toeslag teruggevorderd, wat door de rechtbank werd bevestigd. Appellant is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad overweegt dat de afkoopsom als overig inkomen moet worden aangemerkt en dat deze in beginsel verrekend dient te worden met de partnertoeslag. Echter, de Raad onderzoekt of deze verrekening leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. De Svb heeft in haar beleid omschreven wanneer er sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat, maar de Raad stelt dat de afkoopsom van een ouderdomspensioen in de zin van de Pensioenwet bestemd is voor de periode na de pensioengerechtigde leeftijd. Dit betekent dat de verrekening met de partnertoeslag onwenselijk is, vooral gezien recente parlementaire stukken die deze verrekening als onwenselijk beschouwen.
De Raad concludeert dat de Svb ten onrechte de toerekening van de afkoopsom niet heeft beoordeeld als leidend tot een kennelijk onredelijk resultaat. De Raad kan zelf niet in de zaak voorzien en draagt de Svb op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.