ECLI:NL:CRVB:2015:2457

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2015
Publicatiedatum
24 juli 2015
Zaaknummer
13-6487 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing Sociale verzekeringsbank inzake AOW-toeslag en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een geschil tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de AOW-toeslag en de hoogte van de proceskostenvergoeding. De Raad had eerder, op 19 december 2014, een tussenuitspraak gedaan waarin hij de Svb had opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Deze nieuwe beslissing werd op 17 februari 2015 genomen, maar de appellant had hierop een zienswijze ingediend, waarin hij vragen stelde over de hoogte van de proceskostenvergoeding die door de Svb was vastgesteld op € 472,-.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant geen procesbelang meer had bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad oordeelde verder dat de hoogte van de proceskostenvergoeding niet correct was vastgesteld, en stelde deze vast op € 490,-. Daarnaast werd de Svb veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant, die in totaal op € 2.205,- werden begroot, inclusief het griffierecht van € 162,-. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

13/6487 AOW
Datum uitspraak:24 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
29 oktober 2013, 13/438 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 19 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4148, een tussenuitspraak gedaan.
Ter uitvoering van die tussenuitspraak heeft de Svb op 17 februari 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens appellant heeft mr. T. Voortman-Foppen, desgevraagd, bij brief van 17 maart 2015 een zienswijze over het nieuwe besluit ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet, heeft de Raad het onderzoek gesloten.
De Raad heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak van 19 december 2014 voor de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelsvorming. Hieraan voegt de Raad het volgende toe.
1.2.
Bij het nieuwe besluit heeft de Svb appellant laten weten dat de afkoopsom pensioen van de partner van appellant niet zal worden gekort op de AOW-toeslag van appellant en dat de terugvordering van de teveel betaalde toeslag is komen te vervallen.
1.3.
Namens appellant is in de zienswijze over het nieuwe besluit de vraag gesteld of de hoogte van de door de Svb vastgestelde proceskostenvergoeding van € 472,- voor de proceskosten in bezwaar correct en volledig is aangezien er tot aan de Raad is geprocedeerd.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Uit het voorgaande volgt dat appellant geen belang meer heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak, zodat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard zal worden.
2.2.
Voorts moet de zienswijze van appellant zo verstaan worden dat hij de hoogte van de proceskostenvergoeding wil laten beoordelen. Het bedrag van € 472,- is door de Svb niet vastgesteld met inachtneming van het Besluit van 12 december 2014 (Stcat. 37105) dat onmiddelijke werking heeft. Dit betekent dat het besluit van 17 maart 2015 in zoverre niet in stand kan blijven en dat het bedrag van de vergoeding van proceskosten in bezwaar vastgesteld moet worden op € 490,-.
3. Voorts bestaat er aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en op € 1.225,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 17 maart 2015 gegrond;
  • vernietigt dit besluit voorzover betrekking hebbend op de proceskosten;
  • herroept het besluit van 17 maart 2015 ten aanzien van de proceskosten en stelt het bedrag van de proceskosten in bezwaar op € 490,-;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 2.205,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van
K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
24 juli 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) K.R. van Renswoude

UM