ECLI:NL:CRVB:2014:4143

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
13-4219 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van WW-uitkering wegens schending sollicitatieplicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die sinds 17 oktober 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, had zijn sollicitatieplicht geschonden door niet op een evaluatiegesprek te verschijnen. Dit gesprek was gepland op 24 september 2012, waarbij de appellant minimaal twee sollicitaties moest tonen. Het Uwv besloot op 24 oktober 2012 om de WW-uitkering van de appellant met 50% te verlagen voor een periode van vier maanden, wat in een beslissing op bezwaar op 10 januari 2013 werd gehandhaafd.

De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv terecht de maatregel had opgelegd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van verhoogde verwijtbaarheid en dat de financiële gevolgen van de maatregel niet onaanvaardbaar waren. De appellant voerde in hoger beroep aan dat er dringende redenen waren om van de maatregel af te zien, maar de Raad oordeelde dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant in staat was geweest om zijn huur te betalen en dat er geen bewijs was dat hij door de maatregel in financiële problemen was gekomen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 december 2014.

Uitspraak

13/4219 WW
Datum uitspraak: 10 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
25 juni 2013, 13/465 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Zahi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uw heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Zahi heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Zahi. Het Uwv heeft niet zich laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 17 oktober 2011 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 5 september 2012 heeft een werkcoach van het Uwv met appellant een afspraak voor een evaluatiegesprek gemaakt voor 24 september 2012 om 9.30 uur. Op dat tijdstip zou appellant minimaal twee sollicitaties moeten laten zien. Appellant is op 24 september 2012 niet op de geplande afspraak verschenen.
1.2.
Bij besluit van 24 oktober 2012 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant met ingang van 24 september 2012 met 50% voor vier maanden verlaagd. Bij beslissing op bezwaar van 10 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv die verlaging gehandhaafd op de grond dat appellant zijn sollicitatieplicht heeft geschonden en, ondanks waarschuwingen, is blijven verzuimen aan die plicht te voldoen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv terecht de maatregel opgelegd van een verlaging van 50 procent van de WW-uitkering gedurende vier maanden. Er is sprake van verhoogde verwijtbaarheid. In rechtsoverweging 3.7 heeft de rechtbank overwogen:
“Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat verweerder van het opleggen van een maatregel had moeten afzien, omdat daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Zo kwam eiser als gevolg van de oplegging van de maatregel in financiële moeilijkheden. Volgens vaste jurisprudentie kunnen de dringende redenen echter slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de financiële en sociale gevolgen die het opleggen van een maatregel voor een belanghebbende heeft. De rechtbank is niet gebleken dat de maatregel op dit vlak onaanvaardbare consequenties heeft gehad.”
3.1.
Appellant heeft zich gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen dringende redenen aanwezig zijn op grond waarvan het Uwv van het opleggen van de maatregel had moeten afzien.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het in onderdeel 3.7 van de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank is juist en wordt daarom overgenomen. Wat appellant hiertegen in hoger beroep naar voren heeft gebracht is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Hierbij verdient opmerking dat appellant in staat is gebleken om de huur van zijn woning over de periode november 2011 tot en met april 2013 te voldoen en dat van ontruiming van die woning geen sprake is geweest. Aan de stelling dat appellant door de maatregel van het Uwv genoodzaakt was om bij de voedselbank aan te kloppen voor voedsel komt geen betekenis toe, reeds omdat deze niet aannemelijk gemaakt. Ten slotte is gebleken dat de WW-uitkering na vier maanden ongekort is voortgezet.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal voor zover aangevochten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) V. van Rij

NK