ECLI:NL:CRVB:2014:4116

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
13-2580 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstand wegens schending van inlichtingen- en medewerkingsverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 2 augustus 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), werd geconfronteerd met een opschorting en intrekking van zijn bijstand. Dit gebeurde naar aanleiding van een onderzoek door de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam, dat was gestart vanwege twijfels over de rechtmatigheid van de verleende bijstand. De appellant had niet gereageerd op meerdere oproepen van de DWI om te verschijnen voor een gesprek en had geweigerd medewerking te verlenen aan een huisbezoek aan zijn garagebox.

De Raad oordeelde dat er voldoende redenen waren voor het college om een rechtmatigheidsonderzoek te starten, gezien de eerdere afwezigheden van de appellant en de signalen van alcoholproblematiek en agressief gedrag. De appellant had zich afgemeld voor de gesprekken met de DWI omdat hij een afspraak had met zijn advocaat, maar de Raad oordeelde dat hij verplicht was om aan de oproepen gehoor te geven. De weigering om medewerking te verlenen aan het huisbezoek werd als schending van de inlichtingen- en medewerkingsverplichting beschouwd, wat leidde tot de opschorting en intrekking van de bijstand.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin de beroepen van de appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond werden verklaard. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken, gezien de omstandigheden en de weigering van de appellant om medewerking te verlenen aan het onderzoek.

Uitspraak

13/2580 WWB, 13/2581 WWB
Datum uitspraak: 9 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 april 2013, 12/5668 en 12/6070 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Sloot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2014. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.M. Diderich.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 2 augustus 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%.
1.2.
In verband met een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) appellant bij brief van 19 september 2012 opgeroepen om op 20 september 2012 op kantoor te verschijnen en daarbij een geldig identiteitsbewijs en bankafschriften of transactieoverzichten van de laatste maand van alle bankrekeningen mee te nemen. In de brief is aan appellant te kennen gegeven dat de betaling van de uitkering wordt opgeschort als appellant niet reageert op of meewerkt aan de oproep. Appellant heeft zich vervolgens telefonisch afgemeld, omdat hij op 20 september 2012 een afspraak had staan met zijn advocaat.
1.3.
Bij brief van 21 september 2012 heeft de DWI appellant in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan hem verleende bijstand opnieuw uitgenodigd en hem verzocht om op 24 september 2012 te verschijnen. Het college heeft bij besluit van
24 september 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 oktober 2012 (bestreden besluit 1), de bijstand van appellant per 24 september 2012 opgeschort op de grond dat appellant geen gehoor heeft gegeven aan de nieuwe oproep om op laatstgenoemde datum te verschijnen. Appellant is alsnog verzocht om op 26 september 2012 te verschijnen.
1.4.
Op het kantoor van de DWI heeft op 26 september 2012 een gesprek met appellant plaatsgevonden. Aansluitend aan het gesprek wilde de medewerker van de DWI een huisbezoek afleggen aan een garagebox op het adres [Adres A.] te [woonplaats], welke op naam staat van appellant. Appellant heeft geweigerd hieraan medewerking te verlenen omdat hij eerst wilde overleggen met zijn advocaat. Appellant heeft het gesprek beëindigd en het kantoor verlaten. De bevindingen van het onderzoek van de DWI zijn neergelegd in een rapport van 28 september 2012.
1.5.
Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college bij besluit van 1 oktober 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 november 2012 (bestreden besluit 2), de bijstand van appellant met ingang van 26 september 2012 ingetrokken. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een huisbezoek op het adres van zijn garagebox, zodat het recht op bijstand niet langer vastgesteld kan worden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat er geen aanleiding was om een rechtmatigheidsonderzoek te starten. Hij beroept zich op de uitspraak van de Raad van 28 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO0319, waarin is overwogen dat het college het recht op bijstand niet mag opschorten indien een betrokkene onvoldoende medewerking verleent in het kader van een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij geen directe toegang tot de garagebox hoefde te verlenen en dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek aan de garage. Hij is van mening dat het recht op bijstand ook is vast te stellen zonder een bezoek aan de garagebox. In het verleden zijn geen vragen gesteld over de garage en het op naam hebben van een auto.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
opschorting
4.1.
Artikel 53a, tweede lid, van de WWB (tekst tot 1 januari 2013) bepaalt dat het college bevoegd is om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van bijstand.
4.2.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB heeft het bijstandsverlenend orgaan de bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand indien de betrokkene de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de betrokkene anderszins onvoldoende medewerking verleent.
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat het college geen aanleiding had om een rechtmatigheidsonderzoek te starten slaagt niet. Uit de rapportage van 28 september 2012, zoals nog nader toeglicht ter zitting, blijkt dat appellant is opgeroepen voor een gesprek omdat uit een mededeling van Werkplein Centrum/Oost van DWI van 14 september 2012 is gebleken dat appllant vier keer niet is verschenen op oproepen, waarvan appellant drie keer heeft afgebeld en een keer de uitnodigingsbrief niet zou hebben ontvangen. In deze mededeling staat tevens vermeld dat appellant bekend is met alcoholproblematiek en agressief gedrag en dat niet valt uit te sluiten dat hij in een verwaarloosde/vervuilde omgeving wont/leeft dan wel in geestelijke nood verkeert. Mogelijk zou appellant niet zijn hoofdverblijf hebben op het uitkeringsadres. Op 19 september 2012 hebben handhavingsspecialisten een bezoek gebracht aan het uitkeringsadres en daar op herhaaldelijk aanbellen geen gehoor gekregen. Gelet hierop bestond voldoende aanleiding om appellant op 19 september 2012 uit te nodigen voor een gesprek op 20 september 2012 teneinde het recht op bijstand te kunnen beoordelen.
4.4.
De beroepsgrond van appellant dat het college het recht op bijstand niet mocht opschorten omdat het hier ging om een oproep in het kader van een onderzoek naar de arbeidsinschakeling, slaagt evenmin. Vaststaat dat appellant twee oproepen van de DWI heeft ontvangen om op 20 september 2012 te verschijnen, één in het kader van de arbeidsinschakeling maar ook één in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand. Appellant heeft zich voor beide gesprekken telefonisch afgemeld omdat hij die dag een afspraak had staan met zijn advocaat.
4.5.
De DWI heeft appellant opnieuw opgeroepen voor een gesprek in het kader van het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand op 24 september 2012. Appellant heeft hieraan weer geen gehoor gegeven, omdat hij met zijn advocaat wilde overleggen. Appellant was echter verplicht om aan deze oproep gehoor te geven. Het betoog van appellant dat hem de gelegenheid had moeten worden geboden met zijn advocaat te overleggen, omdat het gesprek van 24 september 2012 een geheel andere inhoud had dan het eerder geplande gesprek van 20 september 2012, wordt verworpen. Uit 4.4 volgt dat appellant op
19 september 2012 al was opgeroepen om te spreken over de rechtmatigheid van de verleende bijstand, zodat hij hierover op 20 september 2012 met zijn advocaat had kunnen overleggen. Het college was dan ook bevoegd om de bijstand met ingang van 24 september 2012 op te schorten.
intrekking
4.5.
De hier te beoordelen periode loopt van 26 september 2012 tot en met 1 oktober 2012.
4.6.
Indien de belanghebbende de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting niet in voldoende mate nakomt en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB, kan de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken.
4.7.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 11 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2436) kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek eerst gevolgen worden verbonden (in de vorm van weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand) indien voor dat huisbezoek een redelijke grond bestaat.
4.7.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, was er een redelijke grond voor een huisbezoek aan de garagebox van appellant. Appellant is tijdens het gesprek op 26 september 2012 bevraagd over een Mercedes met een nieuwwaarde van bijna € 195.000,- die in 2009 een korte periode op zijn naam heeft gestaan en daarna op naam van verschillende familieleden. Bij hem is voorts navraag gedaan naar diverse pinbetalingen bij een tankstation ver buiten de periode dat hij een kenteken op zijn naam had staan. Op het moment dat vragen werden gesteld over zijn garagebox, heeft appellant geweigerd antwoord te geven op de vraag of er een auto in de garagebox stond. Het formulier ‘toestemming huisbezoek’ wilde hij niet tekenen. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden in combinatie met het bezit van de garagebox redelijkerwijs aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de door appellant verstrekte gegevens. Het was dan ook noodzakelijk voor het college om aansluitend aan het gesprek de garagebox te bezichtigen. Dat het college bij de aanvang van de bijstand in 2010 geen onderzoek heeft gedaan naar de auto en garagebox, betekent niet dat het niet meer bevoegd zou zijn om een onderzoek in te stellen.
4.8.
Als gevolg van zijn weigering heeft appellant de op hem rustende inlichtingen- en medewerkingsverplichting geschonden, waardoor het college het recht op bijstand niet heeft kunnen vaststellen. Dit maakt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 vloeit voort dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2014.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD