Uitspraak
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Maduro. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W. de Jong.
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
Op 9 december 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De appellante had een aanvraag ingediend voor bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze aanvraag afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellante niet de gevraagde inlichtingen had verstrekt over haar vermeende bezit van onroerend goed in Kaapverdië. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij redelijkerwijs niet in staat was om de gevraagde gegevens te verkrijgen, en dat zij daarmee haar inlichtingenverplichting had geschonden.
De zaak had een lange voorgeschiedenis, waarbij eerdere aanvragen om bijstand ook waren afgewezen. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin twijfels over de vermogenspositie van appellante waren geuit. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting werd duidelijk dat appellante volhardde in haar standpunt dat zij geen onroerend goed in Kaapverdië bezat, maar de Raad oordeelde dat de door haar overgelegde bewijsstukken niet voldoende waren om haar standpunt te onderbouwen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand terecht was. De Raad concludeerde dat appellante niet had voldaan aan haar verplichting om de benodigde informatie te verstrekken, wat leidde tot de conclusie dat het college niet in staat was om het recht op bijstand vast te stellen. De uitspraak werd gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van griffier C. Moustaïne, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.