ECLI:NL:CRVB:2014:4106
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag om bijstand en de verplichting tot het aanleveren van gegevens
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellanten, die sinds 1 januari 1993 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hadden hun aanvraag om bijstand buiten behandeling gesteld zien worden door het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland. Dit gebeurde omdat zij niet tijdig de gevraagde gegevens konden aanleveren, waaronder bankafschriften en machtigingen van rekeninghouders. De Raad oordeelde dat appellanten redelijkerwijs in staat hadden moeten zijn om de gevraagde gegevens te verkrijgen en tijdig te overleggen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag terecht buiten behandeling was gesteld, en deze uitspraak werd door de Raad bevestigd. De Raad benadrukte dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag. De appellanten konden niet aantonen dat zij redelijkerwijs niet in staat waren om de gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken. De uitspraak bevestigde dat de verplichting tot het aanleveren van gegevens essentieel is voor de beoordeling van een aanvraag om bijstand.