ECLI:NL:CRVB:2014:4106

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
13-4302 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijstand en de verplichting tot het aanleveren van gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellanten, die sinds 1 januari 1993 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hadden hun aanvraag om bijstand buiten behandeling gesteld zien worden door het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland. Dit gebeurde omdat zij niet tijdig de gevraagde gegevens konden aanleveren, waaronder bankafschriften en machtigingen van rekeninghouders. De Raad oordeelde dat appellanten redelijkerwijs in staat hadden moeten zijn om de gevraagde gegevens te verkrijgen en tijdig te overleggen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag terecht buiten behandeling was gesteld, en deze uitspraak werd door de Raad bevestigd. De Raad benadrukte dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag. De appellanten konden niet aantonen dat zij redelijkerwijs niet in staat waren om de gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken. De uitspraak bevestigde dat de verplichting tot het aanleveren van gegevens essentieel is voor de beoordeling van een aanvraag om bijstand.

Uitspraak

13/4302 WWB, 13/4303 WWB
Datum uitspraak: 9 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 juni 2013, 12/3260 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.J. Wintjes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2014. Deze zaken zijn gevoegd behandeld met de zaken 13/4300 WWB, 13/4301 WWB en 14/788 WWB. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Wintjes. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R.M.A. Desain en S.L. Gahrmann. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen vanaf 1 januari 1993 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Bij besluit van 21 oktober 2011, na bezwaar onder wijziging van de wettelijke grondslag en motivering gehandhaafd bij besluit van 8 mei 2012, heeft het college de bijstand van appellanten met ingang van 1 augustus 2011 ingetrokken. Het tegen het besluit van 8 mei 2012 ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van heden, nummers 13/4300 WWB en 13/4301 WWB, deze uitspraak voor zover aangevochten vernietigd, het besluit van 8 mei 2012 eveneens vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven.
1.3
Appellanten hebben zich op 30 november 2011 bij het college gemeld voor een aanvraag om bijstand. Op 2 december 2011 hebben zij een aanvraagformulier en bewijsstukken ingediend.
1.4.
Bij brief van 8 december 2011 heeft het college appellanten verzocht om vóór
22 december 2011 de volgende gegevens in te leveren:
“- Machtiging bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. [naam S.]
- Afschriften van bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. [naam S.]vanaf 1 december 2010 tot het moment van einde machtiging
- Machtiging bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. [naam G.]
- Afschriften van bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. [naam G.] vanaf
1 december 2010 tot heden
- Afschriften van bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] vanaf 2011 volgnummer 3 tot heden”
1.5.
Bij brief van 19 december 2011 hebben appellanten het college medegedeeld dat zij niet over de bankafschriften kunnen beschikken, omdat de rekeninghouders daarvan geen kopieën willen verstrekken. Verder hebben zij geen machtigingen van de bank ontvangen.
1.6.
Bij besluit van 29 december 2011 heeft het college de aanvraag van appellanten met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld.
1.7.
Bij besluit van 6 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 december 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het college het bezwaar tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de door het college gevraagde gegevens nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag en dat appellanten deze gegevens niet binnen de hersteltermijn hebben verstrekt. Appellanten betwisten dat zij redelijkerwijs over de gevraagde gegevens konden beschikken.
4.3.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij voor de bankrekening [rekeningnummer 1] vanaf
8 november 2011 en voor de bankrekening [rekeningnummer 2] vanaf 14 november 2011 niet meer gemachtigd waren, zodat zij redelijkerwijs niet over deze bankafschriften konden beschikken.
4.4.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellanten redelijkerwijs in staat moeten zijn geweest om over de onder 1.4 genoemde gegevens te beschikken en deze tijdig over te leggen. Het enkele feit dat appellanten vanaf november 2011 niet meer gemachtigd waren op de genoemde bankrekeningen, neemt niet weg dat zij over de periode waarin zij nog wel gemachtigd waren over bankafschriften hadden kunnen beschikken. Daartoe is van belang dat de bankafschriften naar het woonadres van appellanten werden gestuurd en dat zij eerder wel in staat zijn gebleken afschriften van bankrekeningen waarvoor zij gemachtigd waren over te leggen. Appellanten hebben volstaan met de stelling dat zij niet over de bankafschriften kunnen beschikken, omdat de rekeninghouders daarvan geen kopieën willen verstrekken en dat zij verder geen machtigingen van de bank hebben ontvangen. Appellanten hebben deze stelling echter niet onderbouwd met een verklaring van de bank waaruit dat laatste blijkt. Appellanten hebben, wat betreft de gevraagde bankafschriften van rekening [rekeningnummer 2], evenmin een brief of verklaring van [naam G.] overgelegd.
4.5.
Aan de in de bezwaarfase door appellanten overgelegde verklaring van [naam S.] van 10 februari 2012 inhoudende dat zij geen rekenafschriften of kopieën wil afgeven, kan anders dan appellanten betogen geen betekenis toekomen. Aard en inhoud van een primair besluit dat strekt tot het buiten behandeling stellen van een aanvraag om bijstand, brengen immers mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde gegevens of bescheiden binnen de gegeven hersteltermijn te verstrekken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellanten daarin niet zijn geslaagd.
4.6.
Gelet op wat hiervoor onder 4.4 en 4.5 is overwogen, was het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de aanvraag van appellanten buiten behandeling te stellen. Wat appellanten hebben aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.7.
Uit 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter en W.F. Claessens en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2014.
(getekend) M. Hillen
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD