1.4.Bij besluit van 20 april 2012 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 28 november 2011 gemaakt bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college onder meer ten grondslag gelegd dat appellant het pgb niet heeft gebruikt voor het doel waarvoor dit is verstrekt, omdat appellant de huishoudelijke werkzaamheden met hulp van vrienden, zonder daarvoor te betalen, zelf heeft verricht. Appellant heeft geen deugdelijke administratie gevoerd en het pgb is niet op een correcte manier verantwoord. Op het aanvraagformulier wordt aangegeven dat aan het pgb voorwaarden verbonden zijn. Het is vervolgens de eigen verantwoordelijkheid van appellant om zich hiervan op de hoogte te (laten) stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gedeeltelijk gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Enkel het pgb dat is verstrekt voor huishoudelijke verzorging (niet zijnde verzorging kleding en linnengoed) over de periode van 27 maart 2011 tot en met 4 september 2011 dient te worden ingetrokken en teruggevorderd, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 1.598,-. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat een gedeelte van de periode van zorg (25 oktober 2010 tot 15 maart 2011) op het moment van uitbetalen van het pgb op 15 maart 2011 reeds was verstreken en het appellant, zonder nadere uitleg of toelichting van het college, niet duidelijk had hoeven zijn dat hij ook deze
pgb-gelden aan huishoudelijke zorg zou moeten besteden. Daarnaast had appellant, zonder duidelijke uitleg van het college, niet kunnen weten dat hij het deel van het pgb bedoeld voor de verzorging van de was, niet aan de wasserij en/of stomerij mocht besteden.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college hem nooit heeft geïnformeerd over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen. Het college heeft hiermee de op hem rustende informatieverplichting geschonden, hetgeen niet alleen in de weg staat aan terugvordering van het pgb over de periode voorafgaand aan de toekenning van het pgb (25 oktober 2010 tot 15 maart 2011), maar ook over de periode daarna (15 maart 2011 tot en met 4 september 2011). Daarnaast voert appellant aan dat een verdergaande beperking van de terugvordering ook op zijn plek is omdat hij in het verleden telkens rechtsmiddelen heeft moeten aanwenden om voorzieningen toegekend te krijgen.
4. De Raad komt tot de volgende boordeling.