In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de weigering van een Wajong-uitkering aan betrokkene, die een aanvraag had ingediend vanwege psychische problematiek. De rechtbank had geoordeeld dat betrokkene meer beperkingen had dan door appellant werd aangenomen, en had appellant opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. De Raad heeft de bevindingen van de deskundige, psychiater prof. dr. H.J.C. van Marle, gevolgd, die had vastgesteld dat betrokkene op 20 februari 2008 beperkingen had als gevolg van het syndroom van Asperger. De deskundige concludeerde dat betrokkene niet in staat was om acht uur per dag te werken en dat er extra beperkingen moesten worden aangenomen op het gebied van het verdelen van de aandacht, handelingstempo en arbeidsduur. Appellant had in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte de conclusies van de deskundige had gevolgd, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de deskundige een zorgvuldig onderzoek had uitgevoerd en dat zijn rapport overtuigend was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en bepaalde dat tegen het nieuwe besluit van appellant slechts beroep bij de Raad kan worden ingesteld. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.