ECLI:NL:CRVB:2014:4061
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.I. van der Kris
- R.E. Bakker
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en geschiktheid van functies na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 28 oktober 2002 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, had zich op 25 november 2010 ziek gemeld vanwege toegenomen nek-, schouder- en armklachten. Het Uwv handhaafde de mate van arbeidsongeschiktheid op 45 tot 55% na een verzekerings- en arbeidskundig onderzoek. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat de medische gegevens juist waren. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat en verwees naar een rapport van verzekeringsarts Van der Boog. Deze arts stelde dat appellant meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van het Uwv waren opgenomen. Van der Boog uitte ook bedenkingen over de geschiktheid van de geselecteerde functies, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berustte.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het inwinnen van advies van een onafhankelijk deskundige en dat de bedenkingen van Van der Boog geen doel troffen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 5 december 2014.