ECLI:NL:CRVB:2014:4042

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
13-3926 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitaties en verwijtbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die een WW-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van haar uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vanwege onvoldoende sollicitaties. De Raad oordeelde dat de door appellante overgelegde sollicitaties niet voldoende concreet en verifieerbaar waren. Appellante had in de periode van 1 juni 2012 tot en met 26 augustus 2012 en in november 2012 niet voldaan aan haar sollicitatieverplichting, zoals vastgelegd in artikel 26 van de Werkloosheidswet (WW). De Raad bevestigde dat appellante niet met voldoende bewijs had aangetoond dat zij aan haar verplichtingen had voldaan, en dat het Uwv terecht maatregelen had opgelegd.

De Raad overwoog verder dat appellante niet kon vertrouwen op een eerdere mededeling van het Uwv, omdat deze niet betekende dat er geen maatregelen meer opgelegd zouden worden voor de periode voorafgaand aan die mededeling. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van verifieerbare sollicitaties en de verantwoordelijkheden van de uitkeringsgerechtigde in het kader van de WW.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter H.G. Rottier en de leden C.C.W. Lange en E.W. Akkerman betrokken waren. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/3926 WW, 13/3927 WW, 13/3928 WW
Datum uitspraak: 3 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 juli 2013, 13/2515, 13/2516 en 13/2517 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.A. Broersma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Broersma. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden wordt verwezen naar overweging 1.1 van de aangevallen uitspraak.
1.2.
Het Uwv heeft appellante met ingang van 2 augustus 2010 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), berekend naar een gemiddeld arbeidsurenverlies van in totaal 38 uur per week.
1.3.
Bij besluit van 10 augustus 2011 is de WW-uitkering van appellante met ingang van
1 augustus 2011 verlaagd met 25% gedurende vier maanden omdat appellante vanaf maart 2011 onvoldoende heeft gesolliciteerd. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.4.
Over haar re-integratie heeft appellante afspraken gemaakt met haar werkcoach, onder meer in een werkplan van 29 februari 2012. Daarin is opgenomen dat appellante minimaal twee sollicitatieactiviteiten per twee weken moet doorgeven.
1.5.
Bij besluit van 18 september 2012 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellante met ingang van 27 augustus 2012 voor de duur van vier maanden met 37,50% verlaagd omdat appellante in de periode van 1 juni 2012 tot en met 26 augustus 2012 niet heeft voldaan aan haar sollicitatieverplichting. Bij beslissing op bezwaar van 22 februari 2013 (bestreden
besluit I) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 september 2012 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat de door appellante in bezwaar overgelegde sollicitaties niet voldoende concreet en verifieerbaar zijn, zodat appellante niet heeft voldaan aan de in 1.3 vermelde sollicitatieverplichting.
1.6. Bij besluit van 5 november 2012 is de WW-uitkering van appellante met ingang van
22 oktober 2012 verlaagd met 37,50% gedurende vier maanden omdat appellante in de maand oktober 2012 onvoldoende heeft gesolliciteerd. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.7.
Bij besluit van 20 december 2012 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellante met ingang van 17 december 2012 voor de duur van vier maanden met 100% verlaagd omdat appellante in de maand november 2012 niet heeft voldaan aan haar sollicitatieverplichting. Bij beslissing op bezwaar van 26 februari 2013 (bestreden besluit II) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 december 2012 ongegrond verklaard omdat de door appellante in bezwaar overgelegde sollicitaties niet voldoende concreet en verifieerbaar zijn.
1.8.
Bij besluit van 14 december 2012 heeft het Uwv met terugwerkende kracht de
WW-uitkering van appellante per 10 september 2012 herzien wegens gewerkte uren en de onverschuldigd betaalde uitkering over de periode van 10 september 2012 tot en met
14 oktober 2012 tot een bedrag van € 270,70 van appellante teruggevorderd. Bij besluit van
4 januari 2013 heeft het Uwv appellante een boete opgelegd van € 52,- wegens schending van de inlichtingenplicht. Bij beslissing op bezwaar van 28 februari 2013 (bestreden besluit III) zijn de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 14 december 2012 en 4 januari 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten I tot en met III ongegrond verklaard. Wat betreft de bestreden besluiten I en II heeft de rechtbank overwogen dat zij met het Uwv van oordeel is dat appellante niet met concrete en verifieerbare gegevens heeft aangetoond dat zij in de betreffende perioden voldoende heeft gesolliciteerd. Hierdoor heeft appellante de in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder l, van de WW opgenomen verplichting geschonden. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat het niet nakomen van deze verplichting haar niet of in verminderde mate kan worden verweten wegens de door haar aangevoerde omstandigheden. Appellante had kunnen en moeten weten op welke manier zij door haar verrichte sollicitaties aannemelijk had kunnen maken, ook sollicitaties verricht via internet. De door appellante gestelde computerproblemen hoefden daaraan niet in de weg te staan. Ook in de door appellante gestelde persoonlijke omstandigheden heeft de rechtbank geen grond gezien om verminderde verwijtbaarheid of een dringende reden aan te nemen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat zij wel degelijk voldoende heeft gesolliciteerd. Daarnaast is de rechtbank voorbij gegaan aan de grond van appellante dat zij op grond van de brief van het Uwv van 14 augustus 2014 erop mocht vertrouwen dat zij over de periode daaraan voorafgaand niet zou worden gesanctioneerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op de beroepsgronden, die zijn gericht tegen de aan appellante opgelegde maatregelen, is het geschil in hoger beroep beperkt tot het oordeel van de rechtbank over de bestreden besluiten I en II.
4.2.
Voor de van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt verwezen naar de overwegingen 3.1 tot en met 4.3 van de aangevallen uitspraak.
4.3.
Wat betreft bestreden besluit I heeft appellante in de bezwaarfase een lijst met twaalf, mondelinge of via internet verrichte, sollicitaties overgelegd. Het merendeel daarvan is onvoldoende concreet en verifieerbaar. Met name heeft appellante niet vermeld aan wie zij haar sollicitaties per e-mail heeft gericht of wie zij heeft gesproken. Ook heeft zij geen bevestiging van ontvangst van haar sollicitaties overgelegd. Wat betreft bestreden besluit II heeft appellante een lijst met vier, via internet verrichte, sollicitaties overgelegd. Deze sollicitaties zijn niet verifieerbaar. Appellante heeft niet vermeld aan wie zij haar sollicitaties heeft gericht. Ook heeft zij geen bevestiging van ontvangst van haar sollicitaties overgelegd. Hierdoor is het voor het Uwv niet controleerbaar of appellante de gestelde sollicitaties daadwerkelijk heeft verricht. Het Uwv heeft terecht geconcludeerd dat appellante in de periode van 1 juni 2012 tot en met 26 augustus 2012 en in de maand november 2012 haar verplichting van twee sollicitaties per twee weken niet is nagekomen. Hiermee is sprake van het niet nakomen van de in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder l, van de WW opgenomen verplichting.
4.4.1. Appellante heeft ter zitting van de Raad verklaard dat zij, naast de sollicitaties die zijn vermeld op de in de bezwaarfase overgelegde lijsten, nog sollicitaties heeft verricht via de website werk.nl. Volgens appellante zijn deze sollicitaties echter niet geregistreerd, waardoor zij deze sollicitaties niet meer kan aantonen.
4.4.2.
Appellante wist, dan wel had moeten weten, dat de door haar verrichte sollicitaties verifieerbaar moeten zijn voor het Uwv en op welke wijze zij de door haar verrichte sollicitaties moet kunnen aantonen. Uit de stukken blijkt dat in het zogenoemde systeem Sonar op 23 maart 2012 is vastgelegd dat appellante erop is gewezen dat zij haar sollicitaties als document dient te uploaden in de werkmap en dat zij deze sollicitaties vervolgens dient te ‘delen’ met haar werkcoach, zodat deze de sollicitaties kan inzien. Tijdens een maatwerkafspraak op 14 augustus 2012 is appellante hier nogmaals op gewezen. Op het moment dat appellante merkte dat de op werk.nl verrichte sollicitaties niet waren geregistreerd, had dit voor haar aanleiding moeten zijn om de sollicitaties op een andere manier verifieerbaar te maken. Indien dit voor de in geding zijnde perioden niet meer mogelijk was omdat appellante pas na afloop daarvan is gebleken dat deze sollicitaties niet waren geregistreerd, komt dit tijdsverloop voor haar rekening. Er is in het voorgaande geen grond gelegen voor het oordeel dat het Uwv de hoogte van de maatregel had moeten matigen omdat het niet nakomen van de sollicitatieverplichting appellante niet in overwegende mate zou kunnen worden verweten.
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat zij op basis van de mededeling van het Uwv van
14 augustus 2012 erop mocht vertrouwen dat over de periode daaraan voorafgaand geen maatregel meer zou worden opgelegd. Die mededeling betreft het besluit van 14 augustus 2012 waarbij appellante een waarschuwing is opgelegd omdat zij zich niet heeft gehouden aan de afspraken met de werkcoach. Voorafgaand aan dit besluit is appellante op 7 augustus 2012 een kopie toegestuurd van de kennisgeving van de werkcoach van het Uwv waarin de werkcoach heeft gemeld dat appellante herhaaldelijk te laat komt op afspraken bij het Uwv Werkbedrijf en dat daarom wordt verzocht om appellante een officiële waarschuwing op te leggen. Gelet op deze kennisgeving kon appellante aan het besluit van 14 augustus 2012 niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat haar over de voorafgaande periode geen maatregel opgelegd zou worden wegens onvoldoende solliciteren.
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.C.W. Lange en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) W. de Braal
JvC