In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Appellant, een beveiligingsmedewerker, had zich ziek gemeld op 20 februari 2006 en ontving vanaf 10 mei 2006 een Ziektewet-uitkering. Na de wachttijd van 104 weken werd hij per 18 februari 2008 in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellant over verschillende perioden geen recht had op deze uitkering, omdat hij werkzaamheden had verricht voor verschillende ondernemingen zonder dit aan het Uwv te melden. Dit leidde tot terugvorderingen van eerder betaalde uitkeringen.
De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv terecht is uitgegaan van de door de Belastingdienst vastgestelde inkomsten van appellant, aangezien er geen concrete en verifieerbare informatie over zijn inkomsten beschikbaar was. De eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, waar appellant naar verwees, had geen relevante consequenties voor de door het Uwv gehanteerde lonen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen opgave te doen van zijn werkzaamheden.
De Centrale Raad van Beroep heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar het beroep tegen het besluit van 6 juni 2014 ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.435,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenplicht door uitkeringsgerechtigden en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.