ECLI:NL:CRVB:2014:4023

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
13-2113 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gewijzigde vaststelling indicatie zorgfunctie verpleging en begeleiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het CIZ ongegrond heeft verklaard. Het CIZ had de indicatie voor de zorgfunctie verpleging gewijzigd vastgesteld op klasse 3 voor de periode van 24 mei 2012 tot en met 14 september 2014, en de indicatie voor begeleiding individueel in klasse 2 voor de periode van 24 mei 2012 tot en met 26 oktober 2012. Appellant, die lijdt aan verschillende medische aandoeningen, was het niet eens met de beslissing van het CIZ en stelde dat de rechtbank ten onrechte alleen het advies van medisch adviseur P. Dols had gevolgd, zonder andere medische informatie in overweging te nemen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd en dat de beroepsgrond niet begrijpelijk is zonder nadere toelichting. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij wordt opgemerkt dat er mogelijk een nieuwe situatie kan ontstaan als appellant met een behandeling start en de behandelaar meer begeleiding nodig acht. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2113 AWBZ
Datum uitspraak: 26 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
14 maart 2013, 12/2512 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Achterveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Talhaoui.

OVERWEGINGEN

De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is bekend met constitutioneel eczeem, chronische nek- en rugpijnen, obesitas, obstipatie, aanvallen van benauwdheid alsmede chronische psychische klachten van verschillende aard. Appellant heeft op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een aanvraag ingediend voor een indicatie voor de zorgfuncties verpleging en begeleiding. Bij besluit van 29 mei 2012 heeft CIZ appellant geïndiceerd voor begeleiding individueel en persoonlijke verzorging, beide in klasse 2
(2 tot 3,9 uur per week) voor de periode van 29 mei 2012 tot en met 28 mei 2027.
1.2.
Bij besluit van 14 september 2012 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 mei 2012 ongegrond verklaard, de indicatie voor de zorgfunctie verpleging gewijzigd vastgesteld op klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week) voor de periode van 24 mei 2012 tot en met 14 september 2014 en de indicatie voor de zorgfunctie begeleiding individueel in klasse 2 gewijzigd vastgesteld voor de periode van 24 mei 2012 tot en met 26 oktober 2012.
2. CIZ heeft het bestreden besluit gebaseerd op het advies van medisch adviseur P. Dols van 29 augustus 2012. Dols heeft, na kennisneming van informatie van de fysiotherapeut, dermatoloog en huisarts, onder meer overwogen dat het constitutioneel eczeem symptomisch kan worden behandeld, maar blijvende zorg noodzakelijk is. Dit geldt ook voor de benauwdheid die waarschijnlijk een allergische component heeft. De nek- en rugklachten zijn door middel van revalidatie en fitnesstraining behandelbaar. Dergelijke activerende behandeling zal ook een positieve invloed hebben op de obesitas en de obstipatie. Ook het psychisch welbevinden van appellant kan hierdoor aanzienlijk verbeteren. Daarnaast zijn er diverse mogelijkheden voor psychiatrische en psychologische diagnostiek en behandeling, mits die worden toegelaten in het gesloten moeder-kind systeem. Er lijkt sprake te zijn van beperkingen die passen in het beeld van iemand die gevorderd is in het afglijden naar een situatie van algehele malaise van passiviteit, angst, depressie en onvermogen binnen een context waarin geen normaal beroep op zijn potenties en competenties wordt gedaan. Dols overweegt dat het niet aannemelijk is dat appellant anders dan incidenteel hulp nodig heeft bij het wassen en aankleden en het zeer waarschijnlijk is dat (meer) hulp bij persoonlijke verzorging een anti-revaliderend effect heeft. Ten aanzien van de persoonlijke verzorging en de algemene dagelijkse levensverrichtingen in het algemeen is er een contra-indicatie voor overnemende zorg. Dols acht psychiatrische diagnostiek en behandeling voorliggend. Op indicatie en in afstemming met een behandelaar kan AWBZ-begeleiding worden geïndiceerd. Het bieden van begeleiding moet gebeuren op indicatie en in afstemming met een GGZ-behandelaar. In dat geval kan begeleiding in sterke mate bijdragen aan de revalidatie of aan het in stand houden van een optimaal realiseerbare situatie. Dols overweegt ten slotte dat de situatie waarin appellant lijkt te verkeren zorgwekkend is. Evenwel zou het indiceren van nog meer zorg een bijdrage zijn aan het versterken van het in standhouden van een ziek moeder-kindsysteem.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat CIZ terecht en op goede gronden tot dit indicatiebesluit is gekomen. De rechtbank heeft daarbij geen aanleiding gezien om af te wijken van het medisch advies van Dols. Bij zijn oordeel heeft de rechtbank betrokken dat appellant zijn standpunt, te weten dat niet duidelijk is of er een behandeling kan worden aangewezen welke op korte termijn succes heeft, niet met medische gegevens nader heeft onderbouwd. Ook heeft appellant nagelaten met nadere medische gegevens te onderbouwen waarom CIZ meer tijd had moeten indiceren voor het zalven. Volgens de rechtbank is niet gebleken van een medische noodzaak voor hulp bij het wassen en aankleden. Ten slotte merkt de rechtbank op dat CIZ het standpunt heeft kunnen en mogen overnemen dat de indruk bestaat dat sprake is van een gesloten moeder-zoonsysteem. Dit gelet op de beschikbare informatie van de psychiater, inhoudende dat de autonomie-ontwikkeling van appellant mede stagneert door de begrijpelijke zorg van met name zijn moeder.
4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank omdat de rechtbank alleen is uitgegaan van het advies van medisch adviseur
P. Dols en voorbij is gegaan aan de overige medische informatie zoals die in het dossier terug te vinden is.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht en gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Het hoger beroep is beperkt tot de stelling dat de rechtbank ten onrechte (vrijwel) alleen is uitgegaan van het advies van Dols en voorbij is gegaan aan de overige medische informatie in het dossier. Deze beroepsgrond is zonder nadere toelichting niet begrijpelijk, temeer omdat Dols met inachtneming van de voorhanden medische informatie heeft geadviseerd. In het hoger beroepschrift is namens appellant aangegeven dat er mogelijk aanvullende medische informatie in het geding wordt gebracht. Dat is echter niet meer gebeurd. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.2.
De Raad merkt nog op dat er een nieuwe situatie kan ontstaan als appellant met een behandeling start en de behandelaar die hij dan heeft het nodig vindt dat meer begeleiding op grond van de AWBZ wordt geïndiceerd. CIZ heeft op de zitting nogmaals benadrukt dat het doel van de nu voorliggende besluiten is dat appellant professionele hulp zoekt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) W. de Braal
nk