ECLI:NL:CRVB:2014:4010

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
12-6358 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eigen bijdrage in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, vertegenwoordigd door C. Boudestein, had bezwaar gemaakt tegen de eigen bijdrage die door het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK) was vastgesteld voor zorg verleend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat CAK de eigen bijdragen correct had vastgesteld.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante betwistte de toepassing van de regelgeving door CAK en stelde dat bij de vaststelling van de eigen bijdragen de hoogste bijdrage als uitgangspunt moet worden genomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het 'vastgestelde' bedrag in artikel 16d van het Bijdragebesluit zorg (Bbz) niet de feitelijk te betalen eigen bijdrage betreft, maar de maximale periodebijdrage. Dit betekent dat CAK moet toezien op de som van de verschuldigde eigen bijdragen, zodat deze de maximale periodebijdrage niet overschrijdt.

De Raad heeft eerder in vergelijkbare uitspraken geoordeeld dat een eventuele stapeling van eigen bijdragen ingevolge de Wmo en de AWBZ kan worden verrekend tot het bedrag van de maximale periodebijdrage. Het hoger beroep van appellante is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/6358 WMO
Datum uitspraak: 19 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 oktober 2012, 12/472 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft C. Boudestein hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2014. Voor appellant is
C. Boudestein verschenen. CAK heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij facturen van 27 april 2011 en 13 mei 2011 is de eigen bijdrage door CAK vastgesteld die appellante verschuldigd is voor aan haar verleende zorg op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
Appellante heeft tegen de voornoemde facturen bezwaar gemaakt omdat de regelgeving volgens appellante onjuist is toegepast.
1.3.
Bij besluit van 13 december 2011 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar van appellante tegen de facturen van 27 april 2011 en 13 mei 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat een redelijke uitleg van artikel 16d, vierde lid, van het Bijdragebesluit zorg (Bbz), mede gelet op hetgeen daarover in de Nota van Toelichting bij het Besluit maatschappelijke ondersteuning,
Stb. 2006, 450, p.17 is opgemerkt, met zich brengt dat moet worden verstaan onder de in die bepaling opgenomen passage “ vastgestelde bedrag” het maximaal verschuldigde bedrag. Omdat niet in geschil is dat CAK de juiste bedragen heeft gehanteerd, komt de rechtbank tot de conclusie dat CAK de eigen bijdragen juist heeft vastgesteld.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante stelt zich op het standpunt dat, op grond van het bepaalde in artikel 16d, vierde lid, van het Bbz, bij de vaststelling van de uit hoofde van de Wmo en AWBZ verschuldigde eigen bijdragen de hoogste eigen bijdrage het uitgangspunt moet vormen. Als de Wmo-bijdrage hoger is dan de AWBZ-bijdrage, dan dient die laatste op nihil te worden gezet. Als de AWBZ-bijdrage hoger is dan de Wmo-bijdrage, dan dient deze met de Wmo-bijdrage te worden gecorrigeerd. Volgens appellante handelt CAK in strijd met artikel 16d van het Bbz door naast de Wmo-bijdrage de AWBZ-bijdrage te innen tot aan het bedrag van de maximale periodebijdrage.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 15 van de Wmo bepaalt:
1. De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat een persoon van 18 jaren of ouder aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, voor zover die ondersteuning bestaat uit het verlenen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget en niet bestaat uit een aan hem verleende financiële tegemoetkoming, een eigen bijdrage is verschuldigd.
2. De hoogte van de eigen bijdrage kan voor de verschillende soorten van maatschappelijke ondersteuning verschillend worden vastgesteld en mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de eigen bijdrage.
4.2.
De in artikel 15, derde lid, van de Wmo bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006, 450), hierna: Besluit.
4.3.
Artikel 6, vierde lid, eerste volzin, van de AWBZ bepaalt:
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de aanspraak op zorg slechts tot gelding kan worden gebracht indien de verzekerde bijdraagt in de kosten daarvan. Deze algemene maatregel van bestuur is het Bbz.
4.4.
Artikel 16d van het Bbz bepaalde ten tijde in geding en voor zover hier van belang:
1. De bijdrage voor de zorg, bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6 van het Bbz, bedraagt € 13 per uur of per dagdeel van maximaal vier uur, indien de zorg, bedoeld in artikel 6, wordt verleend in groepsverband. Indien er sprake is van zorgverlening, niet zijnde zorg in groepsverband, gedurende een deel van een uur, wordt de bijdrage naar evenredigheid berekend.
2. De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan:
[…]
c. voor de gehuwde verzekerden indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 27.902,- het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 27.902,-;
[…]
4. Op het op grond van het eerste en tweede lid vastgestelde bedrag worden de eigen bijdrage die voor maatschappelijke ondersteuning verschuldigd is ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning in de kosten van maatschappelijke ondersteuning dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming ingevolge die wet voor eigen rekening komt, in mindering gebracht.
4.5.
Met het ‘vastgestelde’ bedrag in het vierde lid van artikel 16d van het Bbz wordt niet, zoals appellante meent, de feitelijk te betalen eigen bijdrage bedoeld, maar de maximale periodebijdrage. Artikel 16d, eerste lid, van het Bbz betreft immers het geldende uurtarief en het tweede lid van dat artikel betreft de maximale periodebijdrage. Op grond van het vierde lid van artikel 16d van het Bbz moet CAK erop toezien dat de som van de verschuldigde eigen bijdragen de maximale periodebijdrage niet overschrijdt.
4.6.
In zijn uitspraken van 5 januari 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP1137) en van
6 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3680), heeft de Raad reeds geoordeeld dat uit het samenstel van regels, bezien in samenhang met de Nota van Toelichting volgt dat een eventuele stapeling van eigen bijdragen ingevolge de Wmo en de AWBZ in het kader van de AWBZ kan worden verrekend tot het bedrag van de maximale periodebijdrage. Het betoog van appellante - kort en zakelijk samengevat dat dit oordeel kennelijk onjuist en onbegrijpelijk is - volgt de Raad niet en brengt de Raad in dit geschil niet tot een ander oordeel.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) G.J. van Gendt

NK