ECLI:NL:CRVB:2014:4010
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de eigen bijdrage in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, vertegenwoordigd door C. Boudestein, had bezwaar gemaakt tegen de eigen bijdrage die door het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK) was vastgesteld voor zorg verleend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat CAK de eigen bijdragen correct had vastgesteld.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante betwistte de toepassing van de regelgeving door CAK en stelde dat bij de vaststelling van de eigen bijdragen de hoogste bijdrage als uitgangspunt moet worden genomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het 'vastgestelde' bedrag in artikel 16d van het Bijdragebesluit zorg (Bbz) niet de feitelijk te betalen eigen bijdrage betreft, maar de maximale periodebijdrage. Dit betekent dat CAK moet toezien op de som van de verschuldigde eigen bijdragen, zodat deze de maximale periodebijdrage niet overschrijdt.
De Raad heeft eerder in vergelijkbare uitspraken geoordeeld dat een eventuele stapeling van eigen bijdragen ingevolge de Wmo en de AWBZ kan worden verrekend tot het bedrag van de maximale periodebijdrage. Het hoger beroep van appellante is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.