ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3680

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12-5254 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling eigen bijdrage op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar eigen bijdrage voor zorg verleend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De eigen bijdrage was vastgesteld door het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK) en betreft de periodes van januari 2010 tot en met mei 2011. Appellante betwistte de hoogte van de vastgestelde periodebijdragen en stelde dat de regelgeving onjuist was toegepast door CAK.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 6 maart 2013 geoordeeld dat het ‘vastgestelde’ bedrag in artikel 16d van het Bijdragebesluit zorg (Bbz) niet de feitelijk te betalen eigen bijdrage betreft, maar de maximale periodebijdrage. De Raad heeft vastgesteld dat CAK moet toezien dat de som van de verschuldigde eigen bijdragen de maximale periodebijdrage niet overschrijdt. Appellante voerde aan dat CAK in strijd met de wet handelde door zowel de Wmo-bijdrage als de AWBZ-bijdrage te innen tot aan het bedrag van de maximale periodebijdrage. De Raad heeft deze stelling verworpen en bevestigd dat de praktijk van CAK in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen.

De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/5254 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 augustus 2012, 12/398 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK)
Datum uitspraak: 6 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam gemachtigde], gemachtigde, hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2013. Voor appellante is verschenen [naam gemachtigde]. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.C.A. van Eer en N. Benjida.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Bij factuur van 8 juli 2011 is de eigen bijdrage vastgesteld die appellante over de periodes 1/2010 tot en met 5/2011 verschuldigd is voor aan haar verleende zorg op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.3. Appellante heeft tegen deze verzamelfactuur bezwaar gemaakt voor zover deze betrof de vaststelling van periodebijdragen 1/2011 tot en met 4/2011. Volgens appellante is bij de vaststelling van deze periodebijdragen de regelgeving ter zake onjuist toegepast.
1.4. CAK heeft het bezwaar bij besluit van 13 december 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit door appellante ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet het door appellante ingenomen standpunt heeft onderschreven dat CAK de eigen bijdrage over de periodes 1/2011 tot en met 4/2011 heeft vastgesteld in strijd met de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen.
3.2. Appellante stelt zich op het standpunt dat, op grond van het bepaalde in artikel 16d, vierde lid, van het Bijdragebesluit zorg (Bbz), bij de vaststelling van de uit hoofde van de Wmo en AWBZ verschuldigde eigen bijdragen de hoogste eigen bijdrage het uitgangspunt moet vormen. Als de Wmo-bijdrage hoger is dan de AWBZ-bijdrage, dan dient die laatste op nihil te worden gezet. Als de AWBZ-bijdrage hoger is dan de Wmo-bijdrage, dan dient deze met de Wmo-bijdrage te worden gecorrigeerd. Volgens appellante handelt CAK in strijd met artikel 16d van het Bbz door naast de Wmo-bijdrage de AWBZ-bijdrage te innen tot aan het bedrag van de maximale periodebijdrage.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Artikel 15 van de Wmo bepaalt:
1. De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat een persoon van 18 jaren of ouder aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, voor zover die ondersteuning bestaat uit het verlenen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget en niet bestaat uit een aan hem verleende financiële tegemoetkoming, een eigen bijdrage is verschuldigd.
2. De hoogte van de eigen bijdrage kan voor de verschillende soorten van maatschappelijke ondersteuning verschillend worden vastgesteld en mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de eigen bijdrage.
4.2. De in artikel 15, derde lid, van de Wmo bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006, 450), hierna: Besluit.
4.3. Artikel 6, vierde lid, eerste volzin, van de AWBZ bepaalt:
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de aanspraak op zorg slechts tot gelding kan worden gebracht indien de verzekerde bijdraagt in de kosten daarvan. Deze algemene maatregel van bestuur is het Bbz.
4.4. Artikel 16d van het Bbz bepaalde ten tijde in geding en voor zover hier van belang:
1. De bijdrage voor de zorg, bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6 van het Bbz, bedraagt € 13 per uur of per dagdeel van maximaal vier uur, indien de zorg, bedoeld in artikel 6, wordt verleend in groepsverband. Indien er sprake is van zorgverlening, niet zijnde zorg in groepsverband, gedurende een deel van een uur, wordt de bijdrage naar evenredigheid berekend.
2. De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan:
[…]
b. voor de ongehuwde verzekerde van 65 jaar of ouder € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 15 838 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 15 838;
[…]
4. Op het op grond van het eerste en tweede lid vastgestelde bedrag worden de eigen bijdrage die voor maatschappelijke ondersteuning verschuldigd is ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning in de kosten van maatschappelijke ondersteuning dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming ingevolge die wet voor eigen rekening komt, in mindering gebracht.
4.5. Met het ‘vastgestelde’ bedrag in het vierde lid van artikel 16d van het Bbz wordt niet, zoals appellante meent, de feitelijk te betalen eigen bijdrage bedoeld, maar de maximale periodebijdrage. Artikel 16d, eerste lid, van het Bbz betreft immers het geldende uurtarief en het tweede lid van dat artikel betreft de maximale periodebijdrage. Op grond van het vierde lid van artikel 16d van het Bbz moet CAK erop toezien dat de som van de verschuldigde eigen bijdragen de maximale periodebijdrage niet overschrijdt.
4.6. Dit volgt ook uit de Nota van Toelichting bij artikel 16d van het Bbz, waarin het volgende is vermeld:
‘Anders dan bij de Wvg gaat de Wmo-bijdrage thans voor op de AWBZ. Dit betekent dat burgers die voor een bepaalde Wmo-voorziening reeds een eigen bijdrage betalen, maar daarvoor het maximum nog niet hebben bereikt, voor de Awbz slechts een eigen bijdrage betalen tot dat voor hen geldende maximum.’
4.7. In zijn uitspraak van 5 januari 2011, LJN BP1137, heeft de Raad reeds geoordeeld dat uit het samenstel van regels, bezien in samenhang met de Nota van Toelichting op het Besluit, volgt dat een eventuele stapeling van eigen bijdragen ingevolge de Wmo en de AWBZ in het kader van de AWBZ kan worden verrekend tot het bedrag van de maximale periodebijdrage. Het betoog van appellante, dat deze praktijk in strijd zou zijn met de wettelijke bepalingen, gaat dan ook niet op.
4.8. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) J.T.P. Pot
HD