ECLI:NL:CRVB:2014:4008
Centrale Raad van Beroep
- Tussenuitspraak bestuurlijke lus
- D.J. van der Vos
- J.S. van der Kolk
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de inschakeling van een jobcoach in het kader van de Wet Wajong
In deze tweede tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 19 november 2014, wordt het beroep van appellante tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) behandeld. De zaak betreft de aanvraag van appellante voor een herindicatie onder de Wet sociale werkvoorziening (WSW). De Raad heeft eerder, op 11 juni 2014, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende had gemotiveerd waarom appellante niet tot de doelgroep van de WSW behoort. In deze uitspraak wordt opnieuw ingegaan op de rol van een jobcoach in de werksituatie van appellante.
De Raad concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er niet in is geslaagd om de situatie van appellante met betrekking tot de inschakeling van een jobcoach adequaat te onderzoeken. De eerder geconstateerde motiveringsgebreken zijn niet hersteld. De verzekeringsarts heeft niet voldoende duidelijk gemaakt wat de mogelijkheden en beperkingen van appellante zijn, en of de inzet van een jobcoach voldoende zou zijn om aan haar begeleidingseisen te voldoen. De Raad wijst erop dat appellante te maken heeft met een combinatie van problemen, waaronder doofheid en een moeilijke verstaanbaarheid, die een intensieve begeleiding vereisen.
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Dit moet gebeuren met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard, en verklaart het beroep tegen het besluit van 19 december 2011 gegrond. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de verzekeringsarts en de noodzaak om de specifieke situatie van appellante adequaat te beoordelen.