ECLI:NL:CRVB:2014:4000
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- O.L.H.W.I. Korte
- J.F. Bandringa
- E.C.R. Schut
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand wegens onroerend goed in Turkije
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving van 21 december 2010 tot en met 14 november 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een onderzoek door de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam, dat werd ingesteld na signalen van de Sociale verzekeringsbank, kwam aan het licht dat appellant winkelpanden in Turkije op zijn naam geregistreerd had staan. Dit leidde tot een rechtmatigheidsonderzoek en uiteindelijk tot de intrekking van de bijstand en terugvordering van de gemaakte kosten.
De Raad heeft vastgesteld dat de winkelpanden in het kadaster op naam van appellant stonden geregistreerd, wat volgens vaste rechtspraak betekent dat deze onroerende zaken als onderdeel van zijn vermogen worden beschouwd. Appellant heeft betoogd dat hij niet op de hoogte was van deze registratie en dat zijn broer een volmacht had misbruikt. De Raad oordeelde echter dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij niet redelijkerwijs over de winkelpanden kon beschikken. De enkele stelling dat hij niet wist van de registratie was onvoldoende om de intrekking van de bijstand te weerleggen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de geregistreerde winkelpanden, die de vermogensgrens overschreden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met O.L.H.W.I. Korte als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.