ECLI:NL:CRVB:2014:400

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
12-2774 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en voldoende medische grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. Appellant, die tot en met 15 september 2009 als monteur-elektricien werkte, had zich meerdere keren ziek gemeld met knie- en hartklachten. Na een mishandeling op 10 april 2011 meldde hij zich opnieuw ziek, waarna het Uwv hem een ZW-uitkering toekende. Op 10 oktober 2011 besloot het Uwv echter dat appellant weer in staat was om te werken, en beëindigde zijn uitkering. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit van 9 januari 2012.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig waren opgesteld en voldoende inzicht gaven in de medische situatie van appellant. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en voegde hij nieuwe medische gegevens toe, waaruit hij concludeerde dat het Uwv onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn klachten. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv weerlegde deze claims in een rapport van 15 oktober 2013, waarin hij stelde dat er geen aanleiding was om af te wijken van het eerdere oordeel dat appellant op 10 oktober 2011 geschikt was voor zijn werk.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen goed waren gemotiveerd. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische gegevens waren die erop wezen dat appellant op de datum in geding niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten. De Raad wees ook op de verslechtering van de gezondheidstoestand van appellant na 10 oktober 2011, maar stelde vast dat dit geen invloed had op de beoordeling van zijn arbeidsmogelijkheden op de relevante datum. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/2774 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
24 april 2012, 12/66 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Een verzoek om wraking van het lid van de enkelvoudige kamer is door de Raad afgewezen bij beslissing van 5 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1391.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven, waarop appellant heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 11 december 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is tot en met 15 september 2009 werkzaam geweest als monteur-elektricien via een uitzendbureau. Appellant heeft zich verschillende malen ziek gemeld met onder meer knie- en hartklachten en in verband daarmee uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet heeft appellant zich op 10 april 2011 ziek gemeld met lichamelijke klachten na een mishandeling. Het Uwv heeft appellant een uitkering toegekend op grond van de ZW.
1.2. Bij besluit van 10 oktober 2011 heeft het Uwv beslist dat appellant met ingang van
10 oktober 2011 weer in staat was om zijn arbeid te verrichten en is de ZW-uitkering per
10 oktober 2011 beëindigd.
1.3. Appellant heeft tegen het besluit van 10 oktober 2011 bezwaar gemaakt. Bij besluit van
9 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard en zijn besluit van 10 oktober 2011 gehandhaafd.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank zijn de rapporten van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom appellant ondanks zijn klachten op de datum in geding niet ongeschikt was voor zijn eigen werk. De rechtbank heeft in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gezien voor een andersluidend oordeel.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep aangevoerde gronden herhaald. Appellant acht zich met name vanwege zijn darmklachten, in combinatie met onder meer knieklachten, huidproblemen, allergie, oogklachten en hartklachten, niet in staat om zijn eigen werk te verrichten. Appellant heeft gesteld dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn medische klachten, terwijl deze klachten ten tijde van het hoger beroep nog steeds aanwezig zijn. Appellant heeft medische gegevens, waaronder uitdraaien van gegevens van huisartsen, bijsluiters van medicijnen, afsprakenkaarten, foto’s en informatie van specialisten vanaf 2000, overgelegd ter onderbouwing van zijn medische klachten.
3.2.
In reactie hierop heeft een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv in een rapport van
15 oktober 2013 de door appellant genoemde klachten besproken en toegelicht dat uit de overgelegde gegevens niet volgt dat op 10 oktober 2011 verdergaande beperkingen moeten worden gesteld. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Appellant is vanwege aangezichtsletsel na een mishandeling enige malen door de verzekeringsarts onderzocht. De conclusie van de verzekeringsarts van het Uwv op het spreekuur van 9 augustus 2011 en het spreekuur van 29 augustus 2011 was dat appellant weer voldoende belastbaar was om per 5 september 2011 in de maatgevende arbeid van
monteur-elektricien te hervatten. Hierbij heeft de verzekeringsarts de hart- en knieklachten buiten beschouwing gelaten omdat appellant met deze klachten eerder hersteld was verklaard.
4.3.
De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van dossierstudie, verkregen inlichtingen tijdens de hoorzitting, eigen onderzoek en de informatie van de huisarts, de kaakchirurg en de oogarts geconcludeerd dat er geen aanleiding is af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Voor de darm- en knieklachten van appellant was op dat moment geen duidelijk onderzoekstraject of behandeling gestart. In beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts in een rapport van 20 februari 2012 gemotiveerd waarom de door appellant in beroep overgelegde brief van de neuroloog van 13 januari 2012 geen aanleiding heeft gegeven om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
4.4.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat de uit dat onderzoek getrokken conclusies inzichtelijk zijn gemotiveerd. Met de rechtbank beantwoordt de Raad de vraag of appellant op 10 oktober 2011 geschikt kon worden geacht voor de maatgevende arbeid bevestigend.
4.5.
Uit de in hoger beroep overgelegde medische informatie kan niet worden afgeleid dat de klachten waarvoor appellant eerder in behandeling is geweest, op 10 oktober 2011 in behandeling was of na die datum in behandeling is gekomen, op 10 oktober 2011 in zodanige mate aanwezig of van een zodanig ernst waren, dat zij in de weg stonden aan het verrichten van werkzaamheden als monteur-elektricien. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 15 oktober 2013 geconcludeerd dat de stukken geen objectief medische gegevens bevatten over afwijkingen in de gezondheidstoestand van appellant op grond waarvan ongeschiktheid voor het verrichten van de eigen arbeid op 10 oktober 2011 moet worden aangenomen. De Raad onderschrijft de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts.
4.6.
Uit de door appellant gestelde verslechtering van zijn gezondheidstoestand na 10 oktober 2011 volgt niet dat getwijfeld zou moeten worden aan de juistheid van de inschatting van de arbeidsmogelijkheden van appellant op 10 oktober 2011. In het door appellant overgelegde rapport van Medity van 22 juni 2013 is melding gemaakt van een niet nader onderbouwde onderzoeksbevinding dat bij appellant sprake is van beperkingen voor het verrichten van arbeid als gevolg van zijn mentale/geestelijke toestand, maar er is geen enkele aanwijzing dat van die beperkingen al sprake was op de in dit geding van belang zijnde datum 10 oktober 2011.
4.6.
Uit de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) Z. Karekezi

HD