ECLI:NL:CRVB:2014:400
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en voldoende medische grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. Appellant, die tot en met 15 september 2009 als monteur-elektricien werkte, had zich meerdere keren ziek gemeld met knie- en hartklachten. Na een mishandeling op 10 april 2011 meldde hij zich opnieuw ziek, waarna het Uwv hem een ZW-uitkering toekende. Op 10 oktober 2011 besloot het Uwv echter dat appellant weer in staat was om te werken, en beëindigde zijn uitkering. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit van 9 januari 2012.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig waren opgesteld en voldoende inzicht gaven in de medische situatie van appellant. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en voegde hij nieuwe medische gegevens toe, waaruit hij concludeerde dat het Uwv onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn klachten. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv weerlegde deze claims in een rapport van 15 oktober 2013, waarin hij stelde dat er geen aanleiding was om af te wijken van het eerdere oordeel dat appellant op 10 oktober 2011 geschikt was voor zijn werk.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen goed waren gemotiveerd. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische gegevens waren die erop wezen dat appellant op de datum in geding niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten. De Raad wees ook op de verslechtering van de gezondheidstoestand van appellant na 10 oktober 2011, maar stelde vast dat dit geen invloed had op de beoordeling van zijn arbeidsmogelijkheden op de relevante datum. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.