ECLI:NL:CRVB:2014:3994

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
13-5772 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en beoordeling van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor verschillende kosten, waaronder die van een fiets, dieet en tandheelkundige behandeling. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen had deze aanvragen afgewezen, met de motivatie dat de kosten niet als bijzonder werden aangemerkt en dat er alternatieven beschikbaar waren, zoals de zorgverzekering.

De rechtbank had het beroep van de appellant deels ongegrond verklaard en deels niet-ontvankelijk. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de appellant niet voldoende had onderbouwd dat er bijzondere omstandigheden waren die de kosten rechtvaardigden. De Raad stelde vast dat de diefstal van de fiets niet als een bijzondere omstandigheid kon worden aangemerkt en dat de kosten voor tandheelkundige zorg onder de zorgverzekering vielen. De rechtbank had terecht geen bestuurlijke lus toegepast en het beroepschrift naar het college doorgezonden voor verdere behandeling.

De Raad concludeerde dat de aangevoerde gronden van de appellant in hoger beroep niet tot vernietiging van de eerdere uitspraak leidden. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de eerdere besluiten van het college niet waren herroepen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.F. Bandringa als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

13/5772 WWB
Datum uitspraak: 2 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 oktober 2013, 13/557 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 21 oktober 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 7 augustus 2012 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor bijzondere bijstand voor de kosten van een fiets, (meer)kosten dieet en reiskosten en op 24 augustus 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van tandheelkundige behandeling.
1.2.
Bij besluit van 16 oktober 2012 heeft het college het verzoek om bijzondere bijstand in verband met de vervanging van een gestolen fiets afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het niet gaat om bijzondere kosten en dat hiervoor kan worden gespaard. Bij besluit van eveneens 16 oktober 2012 heeft het college het verzoek om bijzondere bijstand voor de (meer)kosten van een dieet ingewilligd tot een bedrag van € 100,- over 2012. Bij besluit van 23 oktober 2012 heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand in verband met extra reiskosten om te voorkomen dat de echtgenote van appellant in een sociaal isolement geraakt, afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het niet gaat om bijzondere kosten en dat de kosten niet aantoonbaar zijn gemaakt. Bij besluit van
24 oktober 2012 heeft het college het verzoek om bijzondere bijstand voor de kosten van tandheelkundige behandeling afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat voor deze kosten een beroep op de zorgverzekering kan worden gedaan en dat de vergoeding van de zorgverzekering genoeg is om de tandheelkundige kosten te betalen. Er zijn geen dringende redenen om hiervan af te wijken.
1.3.
Bij besluit van 10 april 2013 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de vier afzonderlijke, onder 1.2 aangehaalde, besluiten van 16 oktober 2012, 23 oktober 2012 en 24 oktober 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep deels ongegrond en deels
niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
Ten aanzien van de kosten van een fiets heeft de rechtbank overwogen dat ingevolge artikel 14, aanhef en onder c, van de WWB niet tot de noodzakelijke kosten wordt gerekend geleden of toegebrachte schade, waaronder de diefstal van een fiets valt. Diefstal van een fiets is niet aan te merken als een bijzondere individuele omstandigheid, waardoor kosten moeten worden gemaakt waarvoor men in het algemeen niet wordt gesteld. Ten aanzien van de reiskosten heeft de rechtbank geoordeeld dat het door appellant overgelegde overzicht onvoldoende concreet en onderbouwd is om te kunnen aannemen dat deze kosten zijn gemaakt. Ten aanzien van de tandartskosten heeft de rechtbank geoordeeld dat de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Zorgverzekeringswet als voorliggende voorziening moeten worden aangemerkt. Op grond van het buitenwettelijk beleid vergoedt het college in beginsel de eigen bijdragen voor tandartskosten. Een uitzondering wordt echter gemaakt voor de kosten van kronen, inlays, stifttanden en bruggen, om welke kosten het hier gaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college daarom terecht heeft geweigerd ter zake daarvan bijstand te verstrekken. De rechtbank heeft het beroep in zoverre ongegrond verklaard.
2.2.
Ten aanzien van de dieetkosten heeft de rechtbank vastgesteld dat als punt van geschil resteert dat het college deze kosten niet over 2011 heeft vergoed, omdat niet kan worden aangenomen dat appellant hiervoor in 2011 al een aanvraag heeft ingediend. De rechtbank heeft overwogen dat dit in het bestreden besluit door het college voor het eerst is verwoord, zodat in zoverre sprake is van een primair besluit. De rechtbank heeft zich daarom niet bevoegd geacht om op dit gedeelte van het beroep te beslissen en heeft het beroepschrift naar het college doorgezonden om ten aanzien hiervan alsnog op het bezwaar te beslissen. In zoverre heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep ten aanzien van de ongegrondverklaring van het beroep aangevoerd dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd, voortkomen uit bijzondere omstandigheden in combinatie met de gezondheidstoestand van zijn echtgenote. Appellant heeft aangegeven dat deze omstandigheden zijn toegelicht en van stukken zijn voorzien, althans dat hij heeft uitgelegd waarom er geen stukken voorhanden zijn. Appellant heeft dit standpunt echter in weerwil van de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet nader onderbouwd en van stukken voorzien. De aangevoerde gronden leiden daarmee niet tot vernietiging van het onder 2.1 weergegeven oordeel van de rechtbank.
4.2.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de rechtbank ten aanzien van de aanvraag om bijzondere bijstand voor dieetkosten in het jaar 2011 de bestuurlijke lus had moeten toepassen en dat het beroep van appellant ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Deze grond miskent dat het hier niet gaat om een gebrek in het bestreden besluit dat in de beroepsfase kan worden hersteld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het standpunt van het college, verwoord in het bestreden besluit, dat geen aanvraag was ingediend over 2011, was aan te merken als een primair besluit. Daarom heeft de rechtbank terecht het beroepschrift, voor zover het zich daartegen richtte, als bezwaarschrift aangemerkt en met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan het college doorgezonden.
4.3.
Appellant heeft ten slotte aangevoerd dat de rechtbank het college in de kosten van appellant in bezwaar en de proceskosten in beroep had moeten veroordelen. De onder 1.2 genoemde besluiten zijn echter niet herroepen. Daarom kan van een veroordeling van het college in de kosten van het bezwaar van appellant als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb geen sprake zijn. Voorts heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling in beroep.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en F. Hoogendijk en
C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2014.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD