1.4.Bij besluit van 8 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het tegen de besluiten van 25 en 30 oktober 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe heeft het Zorgkantoor overwogen dat de in bezwaar afgelegde verantwoording niet correct is en de bewijsstukken die de verantwoording moeten onderbouwen incompleet zijn. Het vermoeden bestaat dat de betalingen van het Zorgkantoor aan appellant onmiddellijk worden opgenomen/doorgestort ongeacht of er wel of geen zorg is geleverd. Het Zorgkantoor heeft de individuele belangen van appellant afgewogen tegen de belangen van het Zorgkantoor. Het Zorgkantoor dient op een verantwoorde en doelmatige wijze om te gaan met maatschappelijke middelen. In dat kader is het van belang dat het pgb wordt besteed aan zorg in de zin van de AWBZ en dat het Zorgkantoor de mogelijkheid krijgt om te controleren of de verplichtingen van de budgethouder op de juiste wijze worden uitgevoerd. Nu gebleken is dat de bewijsstukken die de verantwoording moeten onderbouwen incompleet zijn, is het Zorgkantoor van oordeel dat de individuele belangen van appellant dienen te wijken voor de belangen van het Zorgkantoor.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat appellant er niet in is geslaagd om een volledig, eenduidig en verifieerbaar beeld te geven over de wijze waarop het aan hem toegekende pgb is besteed. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het Zorgkantoor bij afweging van de daarbij betrokken belangen niet tot zijn besluit heeft kunnen komen. Het niet met medische stukken onderbouwde betoog van appellant dat hem vanwege zijn gezondheidssituatie geen verwijt valt te maken van de hiaten in de verantwoording over de besteding van het pgb, noopt niet tot een ander oordeel.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder b, van de AWBZ kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het College voor zorgverzekeringen (nu het Zorginstituut Nederland), overeenkomstig de in die regeling gestelde regels, subsidies verstrekt om verzekerden de mogelijkheid te geven om in plaats van het tot gelding brengen van een aanspraak op grond van de AWBZ zelf te voorzien in de zorg die zij behoeven. Deze ministeriële regeling is de Regeling subsidies AWBZ (Stcrt. 2005, 242, hierna de Regeling). In paragraaf 2.6 van de Regeling zijn bepalingen opgenomen over het persoonsgebonden budget.
4.1.2.Ingevolge artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling, zoals dit artikelonderdeel luidde ten tijde van belang wordt, voor zover hier van belang, bij de verlening van het netto pgb de verzekerde de verplichting opgelegd dat hij een schriftelijke overeenkomst sluit met de zorgverlener waarin ten minste, voor zover hier van belang, de volgende onder 1 en 2 genoemde afspraken zijn opgenomen:
1. declaraties voor verleende zorg worden niet betaald indien zij niet binnen zes weken na de maand waarin de zorg is verleend bij de verzekerde zijn ingediend;
2. een declaratie van een zorgverlener bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaal nummer en de naam van de zorgverlener, en wordt door de zorgverlener ondertekend.
4.1.3.Ingevolge artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling, stelt de verzekerde, op verzoek van het Zorgkantoor, de in onderdeel c bedoelde overeenkomsten en declaraties alsmede zijn rekeningafschrift op papier of op een andere duurzame drager, tot vijf jaar na de datum van subsidievaststelling ter beschikking van het zorgkantoor. De rekeningafschriften bevatten in ieder geval de perioden waarop zij betrekking hebben, de datum en het bedrag van de door de verzekerde verrichte betalingen, bedoeld in onderdeel a, alsmede de rekeningnummers waarop deze betalingen zijn bijgeschreven.
4.1.4.Ingevolge artikel 2.6.13, tweede lid, van de Regeling wordt na afloop van iedere subsidieperiode de subsidie voor de desbetreffende subsidieperiode vastgesteld.
4.1.5.Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt het bestuursorgaan, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast. Artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb bepaalt dat de subsidie lager kan worden vastgesteld indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
4.1.6.Ingevolge artikel 4:95 van de Awb kunnen betaalde voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom en kunnen onverschuldigd betaalde voorschotten worden teruggevorderd.