ECLI:NL:CRVB:2014:3968
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WAO-uitkering na tussenuitspraak over arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellant, die een WAO-uitkering aanvroeg, had eerder een tussenuitspraak ontvangen op 11 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1196) waarin de Raad oordeelde dat het Uwv een gebrek in het besluit moest herstellen. Het Uwv heeft vervolgens een nieuw besluit genomen op 3 juli 2014, waarin de appellant alsnog een WAO-uitkering werd toegekend met terugwerkende kracht tot 5 juni 2007, na een wachttijd van vier weken. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 80 tot 100%.
De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar de feiten uit de tussenuitspraak en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 mei 2014, waarin werd geconcludeerd dat er op 8 mei 2007 voor de appellant geen passende functies waren te duiden. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv aan de opdracht uit de tussenuitspraak heeft voldaan en dat de arbeidsdeskundige de juiste conclusies heeft getrokken over de arbeidsongeschiktheid van de appellant.
Appellant had verzocht om ook voor de maanden vanaf 1 januari 2007 een WAO-uitkering toe te kennen, maar de Raad heeft dit verzoek afgewezen. De Raad oordeelde dat de situatie op 1 januari 2007 niet aan de orde kon zijn in dit geding. Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het gewijzigde besluit van 3 juli 2014 ongegrond verklaard. De kosten van het beroep en hoger beroep werden vergoed door het Uwv.