ECLI:NL:CRVB:2014:3963

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
12-1191 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking WGA-uitkering en ingangsdatum WGA-vervolguitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WGA-uitkering door het Uwv. Appellante, die sinds 2006 vanwege lichamelijke en psychische klachten niet meer kan werken, had in 2008 recht gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een medisch heronderzoek in 2010 concludeerde het Uwv dat appellante geschikt was voor haar eigen werk, wat leidde tot de intrekking van de uitkering in 2010. Appellante betwistte deze beslissing en voerde aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen, waaronder rugklachten en psychische problemen als gevolg van huiselijk geweld. De rechtbank Breda verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. De Raad concludeerde dat appellante geschikt moest worden geacht voor haar eigen werk, ondanks haar psychische klachten. Daarnaast werd de ingangsdatum van de WGA-vervolguitkering besproken, waarbij het Uwv zijn standpunt over de ingangsdatum had herzien. De Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat de psychische klachten van appellante voor de nieuwe ingangsdatum waren toegenomen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de WGA-vervolguitkering, maar bevestigde de eerdere uitspraak over de intrekking van de WGA-uitkering.

Uitspraak

12/1191 WIA, 12/5401 WIA
Datum uitspraak: 28 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van
13 januari 2011, 11/1718 (aangevallen uitspraak 1) en van 24 augustus 2012, 12/511 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.J.E. Loontjens, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar van 30 juni 2014 naar de Raad gezonden, vergezeld van een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 mei 2014.
Namens appellante zijn nadere gronden aangevoerd tegen het besluit van 30 juni 2014.
Beide zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting op 5 september 2014. Namens appellante is verschenen mr. Loontjens, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

12.1191 WIA

1.1.
Appellante is op 4 juli 2006 vanwege lichamelijke en psychische klachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als administratief medewerkster voor 27,97 uur per week. Bij besluit van 30 juni 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van
1 juli 2008 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 48%.
1.2.
Na een medisch heronderzoek op 12 januari 2010 heeft een verzekeringsarts in zijn rapport van 21 januari 2010 vastgesteld dat sprake is van beperkingen die voortvloeien uit lichamelijke en psychische klachten. Deze beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens is een arbeidsdeskundige in zijn rapport van
30 juni 2010 tot de conclusie gekomen dat appellante mogelijk niet meer ongeschikt is voor de maatgevende arbeid. De arbeidsdeskundige achtte appellante in ieder geval geschikt voor passende functies, op basis waarvan het verlies aan verdienvermogen is bepaald op 15,58%. Bij besluit van 2 augustus 2010 heeft het Uwv de WGA-uitkering van appellante met ingang van 1 oktober 2010 ingetrokken.
1.3.
In bezwaar heeft appellante gesteld dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar rugklachten en dat zij als gevolg van haar lichamelijke en psychische klachten meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen. Appellante is slachtoffer geweest van huiselijk geweld. In dat verband heeft appellante brieven overgelegd van de behandelend anesthesioloog. Verder heeft zij een proces-verbaal van aangifte ingebracht.
1.4.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 9 december 2010, aangevuld op 4 januari 2011, de medische grondslag van het primaire besluit herzien en de FML aangepast. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep appellante geschikt bevonden voor haar maatgevende arbeid en daarnaast ook voor de voorgehouden functies. Appellante is ongewijzigd minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Bij besluit van 10 februari 2011 (bestreden besluit 1) is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van dit besluit onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw gesteld dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Appellante acht de FML van 9 december 2010 niet correct, nu de voorheen aangenomen beperking met betrekking tot conflicthantering en de urenbeperking zijn vervallen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar de informatie van de behandelend psycholoog J. van Schaik van 18 september 2011. Appellante heeft zich primair op het standpunt gesteld dat zij niet geschikt is voor haar eigen werk, gelet op het telefoneren en het omgaan met conflicten. Zij heeft subsidiair gesteld dat de geduide functies in medisch opzicht niet geschikt zijn. Met name de functie schadehersteller acht zij niet geschikt gelet op de diagnoses dysthyme stoornis, posttraumatische stressstoornis en ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Ook maakt de trillingsbelasting het reizen met openbaar vervoer moeilijk. Appellante heeft verzocht een psychiater als deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de ingebrachte informatie van de behandelend psycholoog niet ziet op de in geding zijnde datum, 1 oktober 2010. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een schrijven van 2 april 2012 vastgesteld dat appellante op de datum in geding niet meer in therapie was. Ook tijdens de hoorzitting op
8 december 2010 waren er geen anamnestische of observeerbare aanknopingspunten om de mogelijkheid van depressie verder uit te diepen. Ten aanzien van de conflicthantering heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep herhaald dat op de datum in geding geen sprake was van een psychisch of psychiatrisch ziektebeeld in enge zin. Hij acht de beperking inzake trilbelasting geen belemmering voor het reizen met openbaar vervoer.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de aan bestreden besluit 1 ten grondslag liggende medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat niet gebleken is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Het Uwv heeft de psychische beperkingen van appellante niet onderschat. In het rapport van 15 augustus 2011 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellante op de datum in geding nader toelicht. Deze verzekeringsarts heeft appellante op 8 december 2010 onderzocht. Ten aanzien van de psychische klachten heeft hij bij het psychisch onderzoek geen afwijkingen vastgesteld die duiden op het bestaan van een depressieve stoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht de angstgevoelens van appellante bij ruzie of lawaai begrijpelijk, maar hij heeft geen aanleiding gezien hiervoor meer beperkingen te stellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met dit rapport inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen op te nemen dan in de FML van 9 december 2010 zijn neergelegd. In zijn onder 3.2. genoemd schrijven heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader gemotiveerd dat hij geen medische grond ziet om ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren meer beperkingen aan te nemen op de datum in geding. Ten aanzien van het aspect conflicthantering heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet uitgesloten dat appellante moeite kan hebben met het hanteren van conflicten, gezien haar persoonlijkheidskenmerken, haar voorgeschiedenis met huiselijk geweld en de nog aanwezige kenmerken van PTSS, maar dat coping-gedrag en persoonlijkheidskenmerken geen uiting zijn van ziekte. De Raad merkt op dat de behandelend psycholoog Van Schaik in zijn schrijven van 11 november 2011 melding maakt van een aanpassingsstoornis met depressieve stemming en eerst in zijn schrijven van 6 juli 2012 van een dysthyme stoornis, met de toevoeging ‘vroeg begin’. Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zij in verband met een dysthyme stoornis al in oktober 2010 meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen. De Raad ziet geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, kan het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat appellante geschikt moet worden geacht voor haar eigen werk.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Aangevallen uitspraak 1 moet worden bevestigd, voor zover aangevochten.

12.5401 WIA

5.1.
Appellante heeft bij brief van 22 maart 2011 gevraagd om herleving van het recht op een WIA-uitkering.
5.2.
Bij besluit van 17 juni 2011 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 22 maart 2011 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op 35 tot 80%. Bij besluit van 20 december 2011 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 juni 2011 ongegrond verklaard.
6. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
7.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen. Appellante is van mening dat de in 2012 gestelde diagnose dysthyme stoornis terug moet werken tot juni 2010. Verder betwist appellante de geschiktheid van de functie schadecorrespondente, mede in het licht van het omgaan met agressiviteit en conflicten.
7.2.
Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft het Uwv op 30 juni 2014 een nadere beslissing op bezwaar genomen. In dit besluit heeft het Uwv meegedeeld dat appellante vanaf 22 maart 2011 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering (LAU).
7.3.
Appellante heeft geen opmerkingen wat betreft de nadere beslissing op bezwaar van
30 juni 2014. Wel heeft zij gesteld dat de herleving van de WIA-uitkering met ingang van een eerdere datum had moeten ingaan. Ook blijft appellante van mening dat de functie schadecorrespondente niet geschikt is.
8. De Raad overweegt als volgt.
8.1.
Nu het Uwv het standpunt zoals weergegeven in bestreden besluit 2 niet langer onderschrijft, komt de aangevallen uitspraak 2 voor vernietiging in aanmerking. Gelet hierop moet het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond worden verklaard en dat besluit worden vernietigd.
8.2.
Het nadere besluit van 30 juni 2014, waarmee blijkens de reactie van appellante niet volledig tegemoet is gekomen aan haar beroep, dient gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht in deze procedure te worden betrokken.
8.3.
De Raad stelt vast dat tussen partijen uitsluitend nog in geschil is de ingangsdatum van de WIA-uitkering.
8.4.
De Raad ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de psychische klachten van appellante al voor 22 maart 2011 waren toegenomen. De Raad verwijst naar hetgeen is overwogen onder 4.1. Appellante heeft in hoger beroep niet met medische stukken onderbouwd dat zij in verband met een dysthyme stoornis voor 22 maart 2011 meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen.
8.5.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde medische beperkingen per 22 maart 2011, moeten de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht passend worden aangemerkt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
14 december 2011 en in zijn brief 31 juli 2014 de geschiktheid van appellante voor de functie schadecorrespondente voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
8.6.
Uit hetgeen is overwogen in 8.2 tot en met 8.5 volgt dat het beroep tegen het nadere besluit van 30 juni 2014 ongegrond is.
9. Gelet op het verhandelde ter zitting ziet de Raad geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts J.A.F. Leunisse.
10. Er is aanleiding het Uwv in de zaak met nummer 12/5401 WIA te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op
€ 487,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, € 974,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 1.217,50 voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.678,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten;
- vernietigt aangevallen uitspraak 2;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 december 2011 gegrond en vernietigt dat
besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 30 juni 2014 ongegrond;
- bepaalt dat het Uwv het in de zaak met nummer 12/5401 WIA in beroep en in hoger beroep
betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt;
- veroordeelt het Uwv in de zaak met nummer 12/5401 WIA in de kosten van appellante tot
een bedrag van € 2.678,50.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) I. Mehagnoul

NK