In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WGA-uitkering door het Uwv. Appellante, die sinds 2006 vanwege lichamelijke en psychische klachten niet meer kan werken, had in 2008 recht gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een medisch heronderzoek in 2010 concludeerde het Uwv dat appellante geschikt was voor haar eigen werk, wat leidde tot de intrekking van de uitkering in 2010. Appellante betwistte deze beslissing en voerde aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen, waaronder rugklachten en psychische problemen als gevolg van huiselijk geweld. De rechtbank Breda verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. De Raad concludeerde dat appellante geschikt moest worden geacht voor haar eigen werk, ondanks haar psychische klachten. Daarnaast werd de ingangsdatum van de WGA-vervolguitkering besproken, waarbij het Uwv zijn standpunt over de ingangsdatum had herzien. De Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat de psychische klachten van appellante voor de nieuwe ingangsdatum waren toegenomen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de WGA-vervolguitkering, maar bevestigde de eerdere uitspraak over de intrekking van de WGA-uitkering.