ECLI:NL:CRVB:2014:3946
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid in hoger beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op 38% in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, vertegenwoordigd door mr. D.L.B.J. Knikkink-Wolthuis, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn bezwaar tegen de WGA-uitkering ongegrond verklaarde. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten zoals vermeld door de rechtbank overgenomen en zich gericht op de medische beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv bij de beoordeling van de psychische beperkingen van appellant zorgvuldig heeft gehandeld. De rapporten van de verzekeringsartsen zijn als voldoende gemotiveerd beschouwd, waarbij is opgemerkt dat de depressie van appellant in remissie was en dat er geen objectieve medische gegevens zijn overgelegd die de gestelde beperkingen onderbouwen.
De Raad heeft ook de argumenten van appellant over zijn incontinentieproblemen en het gebruik van het medicijn Notrilen beoordeeld. Het Uwv heeft in zijn rapporten voldoende onderbouwd dat er geen fysieke oorzaak voor de incontinentie is gevonden en dat het gebruik van Notrilen geen beperkingen met zich meebrengt voor de arbeidsmogelijkheden van appellant. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak bevestigt, waarbij het verzoek om vergoeding van wettelijke rente is afgewezen.