ECLI:NL:CRVB:2014:3926
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van kasstortingen op bankrekening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering aan de orde zijn. Appellante ontvangt sinds 3 juni 2005 aanvullende bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante een gezamenlijke huishouding met haar ex-man zou voeren, heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van kasstortingen op haar bankrekening. Het college heeft daarop besloten om de bijstand van appellante over een bepaalde periode te herzien en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat de kasstortingen voortkomen uit leningen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante haar wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het college bevoegd was om de bijstand te herzien en terug te vorderen. De Raad heeft vastgesteld dat de kasstortingen als inkomen moeten worden aangemerkt, ongeacht de herkomst ervan.
De Raad heeft ook overwogen dat appellante geen dringende redenen heeft aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat van terugvordering moet worden afgezien. De psychische klachten van appellante, zoals vermeld in een rapportage, zijn niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van onaanvaardbare gevolgen. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen.