ECLI:NL:CRVB:2014:3921

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
26 november 2014
Zaaknummer
13-6485 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor vervoersvoorziening op grond van de Wmo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze aanvraag afgewezen, omdat appellante in aanmerking kwam voor Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV) en in staat werd geacht om een afstand van 500 meter te lopen. Appellante betwistte dit en voerde aan dat haar actieradius door een verslechterende gezondheid zou afnemen, en dat het AOV niet voldeed aan haar vervoersbehoeften voor korte afstanden.

De Raad heeft overwogen dat het college terecht heeft geoordeeld dat de beperkingen van appellante voldoende worden gecompenseerd door het AOV. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de inschatting van het college dat appellante in staat is om 500 meter te lopen. De Raad benadrukte dat het aan appellante is om een nieuwe aanvraag in te dienen als haar situatie verslechtert. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag door het college terecht was, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad concludeerde dat de criteria voor het toekennen van een gesloten buitenwagen correct waren toegepast en dat er geen onjuiste invulling was gegeven aan de bepalingen van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Uitspraak

13/6485 WMO
Datum uitspraak: 26 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 oktober 2013, 12/5670 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.L.D. Thomas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Thomas en de tolk Z. Hamidi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Appellante heeft belemmeringen in de sta- en loopfunctie en ondervindt hierdoor problemen bij het verplaatsen buitenshuis.
1.2.
Op 26 januari 2012 heeft appellante bij het college een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de vorm van een gesloten buitenwagen. Het college heeft die aanvraag afgewezen in een besluit van
20 maart 2012. Appellante komt wel in aanmerking voor Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV). Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.3. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 10 oktober 2012. Hieraan ligt ten grondslag dat appellante een loopafstand kan overbruggen van rond de 500 meter. Als een aanvrager in aanmerking wil komen voor een individuele vervoersvoorziening op grond van de Wmo moet de mogelijke loopafstand in ieder geval minder dan 500 meter zijn. Bovendien liggen de winkels op minder dan 50 meter afstand, zodat appellante deze lopend kan bereiken. De verder weg gelegen winkelcentra (meer dan 2 km) zijn goed te bereiken door middel van het AOV, van deur tot deur samen reizend vervoer of het openbaar vervoer. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 oktober 2012.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat partijen het erover eens zijn dat een individuele vervoersvoorziening, zoals een gesloten buitenwagen, alleen kan worden verstrekt als een persoon lopend een afstand van minder dan 500 meter kan afleggen. Conform een advies van de MO-zaak van 20 september 2012, waarin is gewezen op een brief van de behandelend orthopedisch chirurg van 13 september 2012, heeft het college het standpunt kunnen innemen dat appellante 500 meter kan lopen en dat zij daarom niet in aanmerking komt voor een individuele vervoersvoorziening. Met het AOV kan appellante voldoen aan haar vervoersbehoefte over (zeer) korte en lange afstanden. Met de toekenning van een vervoerspas voor het AOV heeft het college de beperkingen van appellante op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in voldoende mate gecompenseerd.
Appellante heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat het AOV op grond van rechtspraak van de Raad geen voorziening is voor de korte afstanden. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat appellante meer dan 500 meter kan lopen. Haar behandelend orthopedisch chirurg heeft in een brief van 27 november 2013 verklaard dat hij geen uitspraak kan doen over de loopafstand die appellante kan afleggen. Daarom is aanvullend medisch onderzoek door een onafhankelijke deskundige nodig. Ook al zou appellante meer dan
500 meter kunnen lopen, dan nog is een gesloten buitenwagen niet uitgesloten omdat zij progressieve artrose heeft en haar actieradius (dus) afneemt. Zij mag gelet op de artrose ook niet te lang in de kou blijven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4, eerste lid, van de Wmo bepaalt dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem onder meer in staat stellen om zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
4.2. Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wmo houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
4.3.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
4.4.
Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo heeft de raad van de gemeente Amsterdam uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Verordening).
4.5.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, onder b, van de Verordening wordt een algemene of individuele voorziening slechts toegekend voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt. Het vierde lid bepaalt dat een individuele voorziening alleen wordt toegekend indien een algemene voorziening niet aanwezig is of niet tot een adequate oplossing leidt.
4.6. Om voor een gesloten buitenwagen in aanmerking te komen moet de betrokkene, volgens het beleid zoals neergelegd in de Beleidsregels, op grond van medische en functionele beperkingen hierop zijn aangewezen. Zoals namens het college bij de rechtbank en de Raad nader is toegelicht, wordt het beleid zo toegepast dat, als een betrokkene minder dan 500 meter kan lopen, er een probleem is op de zeer korte afstand waarvoor gecompenseerd moet worden. Die compensatie vindt vaak plaats door verstrekking van een scootmobiel, tenzij daar een contra-indicatie voor is. In dat geval kan een gesloten buitenwagen verstrekt worden. Dat gebeurt echter alleen in uitzonderlijke gevallen.
4.7.
De Raad is van oordeel dat met de in het beleid geformuleerde criteria om in aanmerking te komen voor een gesloten buitenwagen en de wijze waarop dit beleid in de praktijk wordt toegepast, geen onjuiste invulling is gegeven aan de bepalingen uit de Verordening.
4.8.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college de aanvraag van appellante voor een gesloten buitenwagen mocht afwijzen, omdat het AOV, van deur tot deur samen reizend vervoer, de beperkingen van appellante op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in voldoende mate compenseert. In het bijzonder is in geschil of de rechtbank er terecht vanuit is gegaan dat appellante in staat is om 500 meter te lopen.
4.9.
De Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van het college dat appellantes beperkingen, door de toekenning van het AOV, van deur tot deur samen reizend vervoer, voldoende worden gecompenseerd. Appellante kan tot twee uur voor het gewenste tijdstip van vertrek dit AOV bestellen, waarbij een marge voor feitelijk vertrek wordt gehanteerd van een half uur voor tot een half uur na het gewenste tijdstip. Deze voorwaarden acht de Raad weliswaar belastend, maar niet zodanig bezwarend dat het AOV in de concrete omstandigheden van appellante niet als voldoende compensatie kan worden aangemerkt voor de vervoersbehoefte van appellante, ook op de korte afstand. Daarbij is van belang dat de door appellante gewenste bezoeken in te plannen zijn. Verder heeft het college er van mogen uitgaan dat appellante ten tijde in geding in staat was om 500 meter te lopen. Appellante heeft zelf deze inschatting gemaakt ten tijde van het onderzoek door de MO-zaak. Ook de orthopedisch chirurg heeft in een brief van 13 september 2012 de inschatting gemaakt dat appellante een actieradius heeft tot maximaal 500 meter. Een latere mededeling van de orthopedisch chirurg dat hij geen uitspraak kan doen over de loopafstand heeft, zeker gelet op de eigen mededeling van appellante, niet het gewicht dat appellante eraan wil geven. Appellante heeft gesteld dat het college bij zijn besluit had moeten betrekken dat zij vanwege een verslechterende toestand een teruglopende actieradius zal hebben. Anders dan appellante stelt, hoefde het college niet daarop zijn besluit te baseren. Het is aan appellante om bij het college een nieuwe aanvraag in te dienen als zij door verslechtering minder ver kan lopen.
4.10.
Wat hiervoor is overwogen, houdt in dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) W. de Braal

NK